IV.
A fdeel. 1 H oofdstuk.
famengeroepen, even of het Kloofterlingen waren,
Rondeletius en anderen beveiligen dit
ook. R ay twyfelde ’er aan, zig verbeeldende
, dat miffchien die Bengel geluid kon zyn
in ’t Gezigt der Viffchen: weshalve hy oordeelde,
dat zulks agter een Muur o f Schutting
gefchieden moeit (*). Ondertuffchen zyn dee-
ze Voorbeelden aan de genen', die Vyvers hebben
van helder Water, te blykbaar, om tegen-
fpraak te lyden. Op de Lullplaats van de Hertogin
van Holltein, by Konigsberg, worden, zo
de Heer Kleinj aanmerkt , de Viffchen, nog
dagelyks, met een Schelletje famengeroepen ,
wanneer menze eeten geeven wil. Hoe zouden
zy dit, in de afgelegene deelen van de Vyvers,
kunnen zien, en, indien zy by der hand wa.
ren, was de famenroeping onnoodig ( f ) .
De Heer Nollet heeft , onlangs , doof
Proefnemingen, die zeer laftig waren, onder-
zogt en bevonden, dat het Geluid zig zo wel
uit
(*) WlLLOUGHB. Hiß. Piß. App. pag. 23.
( t ) In de kleine Vilchjes , waar van ik te vooren fprak j
die ik , tot Waarneeming van het Zwemmen en andere On.
derzoekingen, thans in een ruim Glas heb , befpeur ik , ftil
daar by komende , geen beweeging , maar , als ik met de
Mond eenïg fluitend Geluid maak ; dan worden zy ’er door
tot Zwemmen en als in vrolykheid gebragt. Het zelfde
wordt in de Goudvifchjes, die fommige Liefhebbers thans
jn Fleflchen houden en opvoeden , zeer duidelyk waargenomen.
Hier voegt niet onaartig de Fabel van Aritn , op
wiens lieflyk Snarenfpel de Dolphynen zig om ’t Schip, daar
hy in was, vergaderden.
uit de Lugt, als in het Water gemaakt, onder
Water mededeelt aan de Werktuigen van
het Menfchelyk Gehoor (*). Van ouds waren
dergelyke Proeven reeds in ‘t werk gelield, zo
Bonanno aanmevkt ( f ) , die dezelven bybrengc
om ’t gevoelen [van Aristoïeles , dat de Vis.
fchen met Gehoor bedeeld zyn, te beveiligen.
Het blykt derhalve, dat de Viffchen onder Water
kunnen hooren , indien zy maar een Gehoortuig
hebben. Du Verney , nu , hadt getoond, dat alle
Viffchen met Oorgaten zyn voorzien, doch
in de meelten waren die openingen, uitwendig ,
naauwlyks te vinden, en zo klein, dat men 'er
den Kop van een kleine Speld , ter naauwer
nood, kon inbrengen. In waards , liepen dee-
ze Gaten uit in verfcheide Beenige Cirkels,
die met elkander gemeenlchap hadden, en waar
in de Gehoorzenuw zig op de zelfde wyze ver-
fpreidde, als in de Vogelen ( | ) . Zodanige half-
cirkelswyze Kanaalen hadt Geoffroy in de Roch
gevonden, en hy zou zyn Onderzoek ook tot
het Gehoortuig der Viffchen hebben uïtgellrekt,
indien hy niet door de Dood was weg gerukt
geweelt (§>
Het
(*) Mem. de 1‘Acai. Royale des Scienc. de Paris , de
i’Ann. 1743.
(■ f) Recreatio Mentis & Oculi , in Contempl. Teftaceorum.
Komx 1684. p- Z38.
(4) DU VERNEY Oeuvres Anatomiq. Paris 1701. Tom. II.
p. 53<S.
(§) Mem. de Math. &* Phyf. Tom. II. Paris 1757 , en
uit dezelven in de Uit ge». Verhand. V. DEEL. pag. 2 97.
L Deel. VII. Stuk. D
I.
Hoofdstuk.