IV.
A fdeel.
XXIII.
H oofdstuk.
v.
Lunatus.
Maanvormige.
vr.
Ilïppoglos-
fus.
Heiiboth.
(5 ) Platvifch met de Oogen aan de regter Zy•
4e, bet Lyf met Stippen en halve Oogje\s die
hlaauvo zyn, gefprenkeld.
Maanvormige en gcfb'ppelde Tong worde
deeze van C a tesb y , in zyne Befchryving der
NacuurlykeHiftorie vanKarolina, getyteld. Dezelve
onthoudt z ig , derhalve, in Noord-Ame.
rika.
(6) Platvifch met de Oogen aan de regter Zy-
de, het geheele L y f glad.
Deeze is een der bekendften,'hoewel gantfeh
niet de gemeenfte en als de Reus onder de
Platviiïchen. Men heeft hem, weleer, Hip-
poglojfus of Bugloffas getyteld; het zy om dat
de Geftalte naar die van een Paarde- o f Oflen-
Tong g e ly k t; o f liever , naar ik my verbeeld
, om dat hy in grootte zo byfter uitmunt
by de Viiïchen van dit Geflagt, Van C h a r l e »
' t o n wordt hy genoemd Brittannifche Schol,
en de Gedaante zweemt, inderdaad, meer naar
die van een Schol of Both, dan van eemTon*
ge. De Engelfchen, in ’t Zuider deel, noemen
(5) Pleurone&es Ociilis dextris, punftis Ocellisque dimi-
diatis coeruleis fpailïs. Syfl. Nat. X. Solea lunata & punéèa.
ta. CATESB.. Car. II. p. 27. T. 27.
( 6) Plcuroneftes Oculis dextris , Corpóre toto glabro.
Faun. JSuec. 302. Pleuroneóles Oculis a dextra, totus glaber.
ART. Gin. 17. Syn. 31. GRON. Muf. II. n. 158. Zóo-ph.
Gron. Faic. I. N. 247. HippogloiTus Rondeletii. Raj. p. 33.
'Wil l . p. 99. PalTer Brittannicus Charl. Qnam. 14$. Nas.
Hifi. van Nor-vj. Tab, ad p, 247. ic, opt.
men hem Holyhut o f Heilige Both (waar van
ons Heiiboth zal afkomltig zyn); ook wel Hel-
hut: die van de Noordelyke deelen, merken
het als een groote Soort van Tarboth aan. In
Sweeden heet men hem Halgflmdra, in Dee-
nemarken Helle - Flynder. *
„ De HippogloJJus van Rondeletuis en Ges-
, , nerus (zegt de Heer Pontoppidaks) , die
„ anders o o k , [in Noorwegen}, Queite en
„ fomtyds Styving genoemd wordt, zweemt
,, naar een Both, zynde aan de ééne Zyde wit,
„ aan de andere donker en de Oogen aan de
„ ééne Zyde* hebbende ; niet wederzyds ge-
, , lyk andere Viffchen. Hoe aanzienlyk groot
„ hy z y , is daar uit te belluiten, dat hy een
„ groote Boot geheel bedekken kan, en dat ’ er
„ een geheele, ja wel anderhalve Ton vol ge*
,, maakt worde met zyn vette Vleefch , wan-
„ neer men ’t zelve aan Stukken Ihydt en in ’t
, , Zout legt. Hy leeft van anderen Vifch,
,, inzonderheid van Krabben en Snottolfen.
„ By gebrek van Voedzel eet de een den an-
„ deren de Staart van ’t L y f , gelyk men dik-
„ wils gezien heeft. Hoe de Adelaar door hem
„ bedroogenen naar de diepte gefleept worde,
,, hebben wy te vooren aangetekend (*).”
,, De Heiiboth. h e e ft, in zyne Staart, zo
, , veel kragt, dat de Viffchers zorg moeten
„ draagen, dat de Vifch daar mede niet aan’ de
9) bo*
(*) Zie het IV. Stuk deezet Naimrfoke Hiflaric,,
h DEEi, VII. STUK. X 3
XXIII.
Hoofdstuk.
Heiiboth,.
Vang®,