XXVI.
H o o f d s
t u k .
xl.
Cyn&dus.
Steeavilch.
(40) Lipvifcb die geel is 3 met de Rug paarfcb ,
en een Vin van den Kop tot aan de Staart,
onafgebroken.
Niettegenftaande de fchandelyke betekenis
van het Woord Cymdus, vindt men hetzelve
egter van den Heer Linn^eus tot een Soortnaam
, en van Gronovius tot een Geüagtnaam
zelfs , gelyk wy gezien hebben, gebruikt.
Het is op deezen Vifch toegepaft, dewyl ’e r ,
zo men wil, altoos twee gevangen worden,
waar van de een den anderen, als ’t ware, van
agteren wil dekken. In ft Griekfch wordt hy
Alpbefles geheten. De Nederlanders noemen
hem Steenvifcb , zegt Charleton. Ik vind
hem, egter, onder de Viflchen van ons Land
niet aangetekend.
Behalve het gemelde fchynt 'er, van deezen
Vifch, zeer weinig bekend te zyd. De Ouden
hebben verhaald, dat het een Zeevifch z y , die
zig op Steenagtige plaatfen onthoudt, fmaller
dan de Goud-Braafem, en in Geftalte zeer naar
onze zesde Soort van Zee - Braafems gelykende,
doch grooter en dikker, wordende byna een
Voet lang. In deeze en de overigen der zes
laatfte Soorten was het getal der Rugdoornen,
naar welken onze Autheur de andere Lipvisfchen
(40) Labras luteus , dorfo purpureo , pinna a Capite ad
Caudam contin.ua. Art. Syn. 56. Alphsftes five Cin^dus.
Wi l l . p. 323. B-Aj. p. 137, einsdus. Jonst. Tab. XV,
N. 1.
fchen gerangeerd‘'hadc, zo wel als dat der Vin- IV.
ftraalen in ft algemeen, nog onbekend. A fdeel.
a XVI.
Hoofd-
STUK*
XXVII. H O O F D S T U K .
Befchryving van 't Geflagt der Omber-Vjsschen ,
dus voegens de bruinheid van hunne Kleur genaamd,
T k geef den naam van Omber - V isschen aan Naam*
dit Geflagt, dat zyne Afleiding heeft van
een Vifch, dien men in ft Latyn Umbra, in
ft Hoogduitfch Meer - Schatten o f Zee . Schaduw
noemt. De Omber wordt, gelyk bekend i s ,
in ft Schilderen gebruikt om te fchaduwen, en
de Kleur van deezen Vifch is donkerig o f op
Zyde met Goudgeele en bruine Streepjes, waar
van de laatften zig als de Schaduwen der eer-
ften voordoen.
ft Geflagt van Scima, zegt L inn^us , is als KcnmerJfe_
middelbaar tuflchen dat der Lipviflchen en Baar-
fen, en naauwlyks genoegzaam onderfcheiden.
De Kenmerken beftaan , in het Kieuvvgn-
Vlies te hebben met zes Straalen: de Dekzels
en den geheelen Kop gefchubd: een Groefje op
de Rug om de Rugvin in te bergen. Dit Groefje
, merkt de Heer G ronovius aan, dat hy in de
Onderwerpen, door hem gezien, niet heeft kunnen
vinden.
ft Getal der Soorten, welken L inn^ us op- Soorten,
geeft, zyn v y f , als volgt.
1. deei,. vu. stuk, (» E e 3 é ( 1 ) OmÜ
N$|
f l
§ 5 ■1
9
1Ii
f i
8
m
m
m au
m
kW
m
mFsWm
jËmi ga
mm
‘d«•pyair
m
m
jm
IM
j jm