IV.
A fdeel,
XIV.'
Hoofd*
STUK.
Mag-Aal.
S3G B E S C ' H A Y V I N C v a n
De Heer Klein hadt dit mede betrokken
onder de Aalagtige Viffchen (* ) , en dus maakt
’er de Heer Gronoyius een byzonder Geflagt
van, onder den-naam van Enchelyopus. Het is
by devAutheuren bekend onder den naam van
Jongeer pende Zee-Lamprey van Schooneveld ,
als door deezen Autheur eerft befchreeven zyn-
de. Menigvuldig ontmoet men het in de In*
hammen of Havens en aan de.Oevers van de
Ooftzee , daar men bet Aelquappe en Aelpute
noemt. Somwylen wordt het ook by Heiligland
^ voor de Elve gevangen, In ’t algemeen
noemen de Duitfchers hetzelve Aelmutter of
Aelmoer, om dat het zyne Jongen levendig
voorcbrengt. De Sweeden geeven ’er den naam
aan van Tanglake, in Schotland wordt bet the
Guffer, van fommigen Eelpout geheten.
, Het komt my zonderling voor, dat dit het
zelfde Vifchje zy , ’t welk de onzen Magge,
Mag-Aal, Kwab-Aal o f Pilatus- Vifchje, noemen
; (welke laatfte naam ’er aan gegeven zou
zyn , om dat het de andere Viflchen wegjaagt,
wanneer het uit het Haarlemmer Meir in den
Ryn loopt): want men verzekert, dat het nooit
Uit het zoute Water kome ( f) . Somtyds wordt
het
Ani flava. ART.. Syn. 4J. Muf. A d . Fr. 1. p. 65. Gron. M u f
I. p. 6j. Gron. A £ f . UpJ. i 74z. p. g7; Tanglake. A t ï .
Stockb. 1748. p. 32. Tab. II.
( ) Enchelyopus totus ex fusco flavescentibus loturis fu,-
gillatus, maculisque varius, in Pinnis & ad Latera düutiori:
bus , parvulo eirro ad extremum Mandibula ihferioris. Klein
Mi ff. IV. p. S7.
( t ) WILL. P ifs. p. m -
d e S n o t v ï s s c h e n . 437
h e t , in de Zuider-Zee , onder de Spiering
gevangen, en het komt ook wel in de Noord*
zee voor. Vry gemeen is hetzelve in de Noord-
Bothnifche Zee van Sweeden, onthoudende zig
op den bodem, en, wanneer het zig van ze lf
en in menigte aan de Oppervlakte vertoont, zo
verwagt men Storm of liegt Weer, vangende
dan ook zelden anderen Vifeh. De Afbeelding
is naar zulk een Sweedfch gemaakt, dat aan d©
Koninglyk Stokholmfche Akademie der Wee-
tenfchappen vertoond werdt.
Men is verzekert, dat deeze Vifeh Jong werpende
z y , doch in het getal dier Jongen fchynt
men merkelyk te verfchillen, Schoneveld
verhaalt, dat hy ’e r , in de tegenwoordigheid
van den Hertog van Sleeswyk en Holllein, driehonderd
en meer uit ééne Mujléla had gekree •
gen: doch in anderen vondt hy ’er ongelyk minder.
Om die reden, zegt h y , gaan de Koks,
wanneer zy een Wyfje , dat met Jongen is ,
willen fchoon maaken, dus te werk, Z y kny-
pen het met de Hand, en dan vallen ’er de Jongen
uit, die men in ’t Water zig aanftonds
ziet beweegen en zwemmen. Dus zullen ook
diegenen, daar men maar weinige, by voorbeeld
twee-en-twintig Jongen, in vindt, gelyk
de Oude Heer Gronovius daar in gevonden
hadt (* ); waarfchynlyk reeds eenige geworpen
hebben. In de voor-Winter wordt het volft
met
(*) Uitgezogte Verhand, I, DEEL, bladz, IJS.
1. Deel. Til. Stuk.
XIV.
Hoofdstuk.
Mag-Aal.