B e s c h r y v i n g v a h
IV. befchfeeven; waar van de eene het eerfle Beent«
Afdeel. je vatl RUgvJn zo lang als ’t L y f, de andere
Hoofd ^et ze^ve een Duim lang heeft; nog twee in de
stuk. Noordzee huisveften , welken hy ook begrypc
in ’t Geflagt van den Uranofcopus. Een derzel.
' ven heeft dat voorde Beentje drie Duimen lang,
de andere heeft de Beentjes van de voorde
Rugvin zeer kort, en den Kop, wederzyds, met
éénen Stekel gewapend. Deeze, die, zo zyn
Ed. meldt, zeldzaamer voorkomt dan de anderen
, zou midchien de Sterkekyker kunnen
zyn , welken L inn^ üs hier bedoelt, o f
de Uranofcopus der Ouden, die in de Middel-
landfche Zee zig onthoudt, en waar van hy
deeze Kenmerken opgeeft.
Kenmerken. De Kop is platagtig , oneffep en groot; de
Snoet opgewipt; de Onderkaak langer dan de
Bovenkaak: de Navel in 9t midden van’t Lyf.
Het Kieuwen-Vlies is Tepelagtig getand en
heeft v y f Straalen: de Dekzels zyn Vliezig gebaard.
Artedi merkt aan, dat deeze den Snoet,
onder de Tong, in drie Stekels verdeeld heeft,
en hy noemt hem Pieterman met veele Baardjes
aan de Onderkaak.
Aan de eenigfte Soort, in dit GeQagt ( * ) , geven
wy dan den naam van Sterrekyker, als
zeer naa dien der Ouden uitdruk kende, welke
'e r , van wegen zyn opwaards zien naar den
Het
( * ) Uranofcopus. Syft. Nat. X. Gen. 127./ Trachinus Cir-
ïhls multis in Maxilla inferiore, ART. Gtn. +2, $yn, 71,
d e S t e r r e k y k e r s . 155
Hemel aan gegeven zoude zyn: inzonderheid, IV.
dewyl hy gezegd werdt dit niet dan by nagt te AroEEr"
doen , (kapende over dag. Anderen, merkt Hoof*d_
R o n d e l e t iu s aan, gelyk de Platviflchen in ’t stuk.
algemeen, hebben de Oogen ook wel boven
op den Kop, maar de Oogappels zien zydenaards.
Hedendaagfch wordt' hy te Venetie
Lucerne en Pefce prete, te Rome Meforo, als
als ook Bocca in Capo geheten. Sommigen willen
, dat het de Tapecon en Raspecon der Mar-
feilleren zou zyn. De ouden noemden hem ,
onverfchillig, Callionymus en Uranofcopus.
Men zou dit Schepzel wel den Middelland- Eigenfchap.
fchen o f Italiaanfchen Zee-Duivel noemen mo-pen'
gen: want, behalve dat de Geftalte eeniger-
mate zweemt-naar die van onzen Zee-Duivel,
hier voor befchreeven ; gelyk uit de Afbeelding
van Johnston blykbaar ïs(*);zo heeft het ook der-
gelyke Eigenfchappen. Immers de Baardjes aan
zyn Bek dienen den Sterrekyker om de Vis-
fchen, die, in verbeelding dat het Wormen
zyn, daar op willen aazen, in te (lokken; ter-
wyl hy op den Grond der Zee , aan de Stranden
, met zyn hoog Gezigt op hun te loeren
legt. Dit geeft hem gelegenheid, om, op
eene gemakkelyke wy ze, zyn Buik te vullen,
’t welk hy ook zo wel waarneemt, dat h y ,
door Gulzigheid met Voedzel overkropt, on-
jnagtig wordt om zvne Vyanden te ontvlugten.
Hy
(*) Tab. XXI. Fig. 7.
E Deel, VII. Stuk, K 5