XXVII.
Hoofdstuk.
Meer-Rapp, dat is Zee-Raaf, in ’t Engelfch
tbe Crovofish, of de Kraay-Vifch.
De Coracinus geleek in Kleur naar een Zee lt,
in Geftalte naar een Baars. Hy hadt de Schub,
ben middelmaatig, den Bek niet zeer wyd;
Tanden in de Kaaken ; de Staart, uitgefpreid
zynde, van omtrek rond; de Oogen van mid-
delbaare grootte, met bruine Kringen: de Buikvinnen
en die agter de Navel zo zwart, als o f
zy met Inkt gekleurd waren. Voor. ’t overige
verfchilde hy niets van den Umbra, volgens
W illoughby, uit wiens Werk de nevensgaande
Afbeelding is ontleend, zynde aldaar in ’t
Koper gebragt geweeft op kotten van den Heer
D. S. Pepys , Voorzitter van de Koninglyke Sociëteit.
van Londen.
De Umbrino, die te Rome by de Vifchver-
k o o p e r s dikwils v o o r k om t , v e r fch ilt Van den
Vifch, Umbra genaamd, door de Kleur ; als
zynde beurtlings met donkeragtige, bruine, en
uit het Zee-groen blaauwe, boven de geftip-
pelde Zydftreep, van de Rug fchuins »aar voo-
ren loopende , gegolfde Streepjes getekend:
dat hy geen Baardje heeft; en dat zyn Navel-
doorn grooter en fterker zy. Salvianus voegt
’er b y , dat deeze veel kleiner is , hebbende
hem nooit grooter dan een Voet lang gezien,
en minder aangenaam van Smaak. De Latjis
o f breede Vifch van Rondeletius, die men
twyfelt o f ’t niet de zelfde z y , ondertuiïchen , ■
wordt Peis Rei genoemd, als een Koninglyken
Ta-
Tafel waardig. Dèeze wefdt ook in dé Nyl iv.
gevonden, zo die Aütheur getuigt. Afdeel.
De Heer Hasselquist befchryft, als deeze M v 1*
Soort, een Vifch, die zig in deMiddellandfche I f b i ï '
Zee, by Damiaté in Egypte, en dus voor denEgyprifche*
Mond van die Rivier, onthoudt; wordende van
de Arabieren genaamd Scbifscb. Deézè hadt
den Kop en ’t L y f hooger dan breed; den Kop
bultig , fteil afiööpende; den Snoet kort en
ttomp; de gaaping van den Bek wyd; kleine
Tandjes in de Kaaken: de Oogen groot ; het
Kieüwen-Vlies mét zes Beentjes gêftèvigd. Ih
de Rugvin, welke zig als dübbeld o f afgebroken
vertoonde vondt h y , ih ’t voorfté gedeelte,
to korte gedoomde Beentjes, èn 26 in
het andere gedeelte : dé Borttvinnéh hadden 'er
18 ; de Buikvinnen 6 en één gèdöornd 'i dé
Aarsvin 9 , waar van tivee Doornagtig; de Staartvin
18. Byna het zelfde getal van Vinftraalen
was, door WIllöughby, in de Umbrino te Rome
waafgëhomén.
Onze Reiziger bevondt, in deeze Egyptifche
Ömber-Vifch, hét geheele L y f en dén Kop
gedekt mét grootë , ruuwagtige, ruitswyze
Schubben. De Kleur was aan dén Buik witag-
tig , doch voóf ’t overige uit gegolfde Zilverkleurige
ëh geëlagtigè ftreepjes gemengeld: de
Aarsvin roodagtig, de Rugvib bruin, mét wit-
agtige ftreepjes: het Kieuwen-Vlies zwart. De
gewoone langte werdc gerekend op vierSpan;
de breedte op één Span. Van de Ingewanden
i. deel. vu. stuk. F f wtrdt
gBHE
m
p
■m
m kT'Vvr
II
ifef. 18 ■ §
m