B ï J C H R ï ï i s a v a n
m Onder verfcheiderley naaien komt deezeby
Afdeeü. de Aueheurçq voor. Men noemt hem Lota en
fiöeFD- Rwbatba, BoMatnJJa, Trijeus , Alropa, Mujté-
stük. /a Fluvi/itiljs & Ifàcujins. In Dukfchland geeft
Puit-Aai. men ’er den naajn van Alraups , Olrupp.e ,
Trufcb, Tr&Jcben en Ruiten aan : in ffweedeq
noemt mea tjem Lakte DeFranfche naam Barkóut
is van ds B%ardj§§ , die hy aan den Bek vry
groot en talrykheçft» afkomfbg: deEngelfche
ËdpBiti wordt afgeleid van deq Neerduitfchen
Pqit.Aal,in zo verre die het omgekeerde is van
AelpuXt o f A.tlpuqde, daç is Ailpad, gelyk hem
de Friefea en VlaamiDgeq plagten te noemen,
volgens G eswerus.
Deeze Vifch onthoudt zig in de Meirén en
Rivieren van Europa, Men vindt in die van
Dalekarlie Lakss, zynde veel grooter en heter
dan die der Sinalan deren, genaamd Ahlkuffa :
tuffehen beide welken mooglyk een dergelyk
verfchil is , als tqlTchen de Aaien en Paalingeq.
Iq de Rivier Trent , welk de Noordelyke ep
Zuidelyke deelen van Engeland van één fcheidc,
maakt mep werk van den Puit - Aal te vangen.
In Vrankryk vifchc men hem voornaamlÿk in
de Ifere en Saône. Volgens GRONovius komt
hy veel in onze Rivieren en Graften voor.
Zeer uitvoerig vindt men de Afmeetingen en
Geftake van dea Puit-Aal, dien de Sweeden
-, ■ g Lakt
Jo. Mijffêla fliwiatlli* & laeuftïiï. ibid. T^b. _*.g. f. 6. Ma-
ftslsi. Fbjviaciy.s \V1LL. p. JZJ. R.AJ. p. 67. CHARL. Onom.
P* **i>.
D E K a b e l j a a u w k -»«. a*9
Lake noemen, in ’t Werk van Artedi voorge- IV.
Held. Ray merkt alleen aan , dat het L y f Afd eeu
g la i , zagt en glibberig is, gelyk in de Aaien,
met geene o f zeer kleine Schubben gedekt, stuk.
uit den groenen zwartagtig: de Kop plat en ? uu-a *i.
breed 4 de Kaaken met zeer kleine Tandjes als
een Vyl oneffen: de Staart met een rondagti»
gen omtrek. Aan het ukerfte der Onderkaak
hangt een Baardje van een half Duim zegt h y ,
en tuffehen de Neusgaten en den Bek is een
paar korte Baardjes. De Sweedfche L a k t, zo
even gemeld, van 25 Duimen lang, hadt een
Baardje aan de Onderkaak van nagenoeg een
Duitxi ) en de Baardjes aan de Bovenkaak waren
niet meer dan Klapvliezen, over de Neusgaten
hangende. In de tweede Rugvin werden nog
meer Beentjes gevonden, dan in die van den
Leng, te weeten 76 , in de Aarsvin 55, en30
aan de Staart.
Men verhaalt dat de Puit - Aal, inzonderheid mgewan^q.
de Lever, zeer lekker z y : doch van de Kuit i%. j,
moet men zig onthouden. Een Straatburglche
Viffcher heeft ’er 128000 Eijertjes in gevonden
, zo hy verzekert, W y geeven hier de
Afbeelding van de Ingewanden volgens den Heer
CoLLiNs: waar in de Letteren van de volgende
betekenis zyn : aa de Tanden in de Bovenkaak
, waar van twee Soorten waren, de builenden
ver de grootfte en ruimlt geplaatft, de
binnenliep kleinder en digter aan elkander (taande:
1 een andere ry Tanden in de Bovenkaak?
J. Dr.EL. VII. STUK. re twee