IV.
A fdebl.
XX.
H oofd*
STOK.
V.
Scorpius.
Donder-
padde.
pi. LXI.
Fig. J.
(5) Knorhaan met veele Stekels aan den
Kop i hebbende de Bovenkaak een weinig
langer.
Deeze wordt Scorpius o f Scorpius marinus,
dat is Zee.-Scorpioen, by de Autheuren geheten
, en onder deezen naam, doch gantfch niet
natuurlyk, by Johnston afgebeeld. De Nederlanders
noemen hem Donderpadde, volgens
den Heer G ronovius; doch volgens Artedi
Potshoe f t , en volgens W ïlloüghby Potshoeft.
Miffchien is dit laatfte, by verbaftering, af-
komlb'g van Paddehpqfd; dewyl de Kop naar
dien van een Pad gelykt. Ook zweemt de gedaante
eenigzins naar de Vorfchen - Poppen. Van
de Engelfchen , in Cornwall, wordt dit Vifchje
Fdtber- Lasher, dat is Vader Geeffelaar, geheten:
de Sweeden noemen het Rotfimpa, Skrab.
ba en Skjalryta ; de Deenen Ulka, de Hollteiners
Widki zegt Artedi. Ik verbeeld my, egter,
dafc die Vifch, welken de Heer Pontoppidans
onder den naam van Ulk befchryft, tot het volgende
Geflagt behoore.
De Heer GroNoVïuS betrekt tot deeze Soort
den Virginifchen Scorpiöen, welke in het Werk
van W illoüGhby keuriyk is afgebeeld ( * ) :
doch
s ( j) Cóttus Capite fpinis pluribus, Msxilla fuperiore paulo
longiore. Syji. Nat. X. Ulka. It. Scan. jzs. Cotrus alepi-
dotus, Capite polyacantho, Maxilla fuperiore paulo longiore.
ART. Gen. 49. Syn. 77. Spec. s6. Faun. Suec. 280. Muf,
jid. Fr. I. p. 70. GRON. 2daf. I. n. 104.
(*) Scorpius Yirginianus. W l l l . Ichth. Tab. X. f. 15.
doch die verfchilt merkelyk van onze Donderpadde;
alzo de Rugvinnen, in dezelve, van elkander
afftaan: hoewel hy anders, in gedaante
en gevlaktheid , zeer naby komt aan
myn Voorwerp, naar ’t welke de Afbeelding
gemaakt is ,dat in’t getal der Beentjes van de Vinnen
meelt overeenftemt met de Telling van
gemelden Heer, welke wederom eenigermaate
verfchilt met die van den Heer L inisleus.
W ïl lo ü g h b y getuigt, dat de Donderpadde,
die men in Cornwall, fpottende, Falher Lasher
noemt; de langte heeft van een half en fom*
tyds drie vierden Vöets. Myn Vifchje is agt
en een half Duim lang: het heeft de gaaping
van den Bek meer dan twee Duimen wyd, en
de Borftvinnen zyn twee Duimen uitgellrekt.
In de Rugvhx, die uit twee deelen bellaar,
welke byna van elkander afgezonderd zyn, tel
ik in het voorlle deel 8 fcherpe, in het agter-
Ite 14 flappe Beentjes; de Borftvinnen hebben
15 , de Buikvinnen. 3 , de Aars vin 9 , de
Staartvin 11 Straalen.
Dit Vifchje komt, ten opzigt van de gedaante,
veel met de voorigen overeen. Het
ontbeert , egter , die vier Hoornagtige Knobbels
van de tweede Soort, en de Bandjes van
de derde. Ook maakt het uitfteeken van de
Bovenkaak, voorby de Onderkaak , een aan*
merkelyk verfchil. De Kop is met verlcheide
doornagtige Stekels gewapend, van welken ’er
wederzyds drie , zeer regelmaadg , geplaatft
I. Deel, VIL Stuk. zyn ,
IV.
A fdeel.
XX.
Hoofd*
STUK.