ï.
H oofdstuk.
* mutuo
Accubitu
, , ten dit alles uit, en worden, na het Schie-
„ ten , ledig van Hom gevonden. 2. Hun
„ vermaak is zo groot, dat de Salinen geen
»> Voedfel in ’t geheel gebruiken, en de ondie-
„ pe plaacfen zoeken, om door geduurige wry-
„ ving zig van hun Zaad te ontladen, tot dat
„ z y , door gebrek van Voedfel en Welluftuit-
„ geput, geheel vermagerd derven. 3. Van
„ de Viflchen, die in de laate Herfd hunne
,, Kuit fchieten , worden des Winters de W y f.
„ jes, alleen, van Zaad ontbloot gevangen. De
„ Mannetjes en Wyfjes , beiden , begeeven
„ zig tegen den Winter naar diep Water, en
„ worden niet alleen door weinig beweeging
,, en Slaap vet, maar herdellen ook, door on-
„ derling Bydaapen % hun Zaad, om zig in
„ de Herfd weder naar den Oever en ondiepe
„ plaatfen of Zandbanken in Zee, te begeeven.
„ Wegens de fchieting van Hom en Kuit wor-
,, den fommige ook gevangen, en teelen, ge-
,, lyk ik in de Kabeïjaauwen waargenomen heb,
„ in ‘t Voorjaar voort, verfchuilende zig in de
„ Zomer en Herfd.
„ Terwyl, nu, de Zaadblaasjes en Eijerdok-
„ ken zodanig gezwollen zyo , dat ’er niets
,, meer in kan, herdellen z y , door het over-
„ fchot van Voedzel, hun Vleefch en Spieren.
„ Dit gefchied zynde, begint het Zaad te vloei.
„ jen, wordt dunner, prikkelt de Uitwerpbuis.
„ jes in de Navel, en maakt aldaar een Jeu-
king, die de Viflchen uit de Diepte naar de
„ On»
33
„ Ondiepten lokt om de Wellud der Voort-
„ teeling te genieten.. Evenwel heeft de mil-
„ de Natuur gemaakt, dat zy , tegen de ge-
„ woonte van andere Dieren, op deezen tyd,
,, de eenigde wanneer zy gevangen kunnen
,, worden, wel gevoed en fmaakelyk zyn.
„ Dat de Sluitfpier van de Navel der Vis.
„ fchen door de uitvloeijing van het Zaad ge-
„ prikkeld worde , blykt niet alleen uit de
„ zwelling van dat Lighaamsdeel, maar ook
, , uit een zekere Giding en Scherpheid, ten
,, minden uit de zeer bederflyke natuur van de
„ Kuit en Hom. De Kuit, fchoon op het zorg-
^ vuldigde gezouten of gedroogd , kan niet
„ lang bewaard wórden, of zy wordt gardig.
„ Dat ’er een Zwavelagtigheid in z y , blykt
,, daar uit, dat, de verfche Kuit der Zee Vis-
„ fchen by nagt licht geeft, gelyk de Pbospho-
„ nis, ’t welk onder het droogen allengs over-
„ gaat (*). Ook is dit waarfchynlyk, doordien
„ de Hom der Salmen , by Zomer , in het
, , Land van Kamtfchatka, raauw gegeten zynde,
„ Buikloop verwekt, gekookt zynde weekly*
a, vig maakt. In de warme Landdreekea ont-
„ flaat, uit het eeten van de Hom of Kuit der
, , SalmeD, een gevaarlyke Rooloop , die dik*
„ wils
(*) Dit waar zynde , zou men hier een immer zo waar-
lfchynlyke reden in kunnen vinden van het Vuu.en der Zee,
aan de Stranden, op zekere tyden des Jaars, t welk fommi*
gen aan zekere biertjes, anderen aan een Olieagtigheid toe-
fchryven. Zie ’t VI. Deel der Uit^ezogtc Virbandelmgen.
I. DEEL. VII. STUK. B 2
I.
Hoofdstuk.