>3 naar zig haaien en in de Boot neemen kan (*)„
A fdeel. „ Anders worden zy ook, zo wel met Hoeken
XIII. , », als met Netten, gevangen, en daar mede heeft
STÜK°" « men fomtyds we l over de tweehonderd T on,
,, in één T re k , gekreegen ( f) .
Geeie schel- Ik verbeeld my , dat deeze Sey-Vifch o f
Graafey der Nooren, de geelagtige Afellus zy
van Sch o o n ev eld , die van den groenagtigen
naauwlyks dan in Kleur verfchilt: want de andere
, dien de Duitfchers, tot onderfcheiding *
Jcbwarts Kohlmulen o f zwarte Kohier noemen ,•
fchynt my te behooren tot onze negende Soort.
De gelbe Koblmulen, die men onder den zwarten
by Heiligland ook , doch beiden zeldzaam ,
vangt, heeft,volgens dien Autheur, de Vinnen,
onder de K in, geelagtig; de overigen, gelyk
ook den Buik en de Zyden, donkergeel, doch
met Saffraankleurige ftreepen; den Buik glin-
fterend Zilverkleur. De Zydftreep loopt, in
deeze, aanmerkelyk krom:
m (8) Kdbeljaauw die drie Rugvinnen heeft, en
Wytinf?*" engebaard is ; wit van Kleur, met de Bovenkaak
langft.
Met
(*) Dit zal het byten aan een Hoek , zonder Aas , betekenen,
waar van I.in n /RUS fpreekt. ^
( t ) m m t l ïfifl. bon II. Th. bl. 269.
(8) Gadus tripterygius imbarbis albus, Maxilla fuperiore
longiore. Faun. , Suec. 294. Gadus Dorlb triptérygio, Ore im.
berbi , Corpore albo , Maxilld fuperiore longiore. art. Gen.
19. Syn. 34- Spec. 62. GRon. Muf. I. n. 5 j . ) Gadus Huit-
ling. It. Scan. 326. Tab. II. fig. 2. It. tVeJlgoth. t j 6. A_
fellus mollis major feu albus. WJLL, p. 170. RAJ. p. s i,
Johnst. Tab. II. fig, 3.
Mn
M e t de zelfde benaaming, byna, heeft Ar- IV.
tedi tot zyne eerde Soort van dit Geflagt §e'
field een bekenden Vifch , dien’ wy Wyting HooF’B.
noemen , 5t welk z a veel betekent als witte stuk..
Schelvifch. Eenigen Voegen ’er den bynaam
van weeke b y , wegens dé zagtheid, door
welke hy uitmunt by de Schelviffchen. De
Engelfchen noemen hem, om die zelfde réden,
Wbdting, de Duitfehers Buiding, doch by de
Franfchen wordt hy Merlan geheten. Veelen
egter twyfelen of het de Merlan van Rorde-
letiüs wel zy ; alzo die Autheur denzelven
maar met ééne Vin agter de Navel afbeeldt,
en van den Pesce molle der Venetiaanen, dat is
van den Molenaar , onderfcheidt. De Heer
Grohovius hadt gezegd, dat deeze Soort de
Molenaar zy (*) ; doch naderhand verklaart
zyn Ed. dit, met te zeggen, dat men de Jongen
Molenaar, die ouder zyn Wyting noemt, (f)»
Deeze Vifch is, aan de Kult van Engeland
en Noorwegen, aan onze Stranden, als bok in
de Ooftzee v*ry gemeen. In Vrankryk getuigt
men, dat dezelve het voornaamfle Onderwerp
der Vifïcherye in Zee uitmaake. In zyne Rob
worden Garnaalen, Anchiovis en dergelyke
kleine Vifchjes meer, gevonden; die byna on»
gekwetft zyn: waar uit blykt, dat zyne Tanden
(*) Muf. Ithth Leid. I7Ï4- P- 20. Act, U f f 1742« Zi®
JJiigez. Verft, I. De e l , bladz. 328.
Cl) AEi. Ketv. Tom. IV. p. z6i,
I.Deel. VII-Stuk,