\
jy .deeze grooten van de kleinen in Soort ver«
A fdeel, fchillen, zou ook nog moeten onderzogt wof.
XXlil. den. Ten minfte is dit waar, dat zy beiden
H oofd z jg onthouden in de Slyk en Slibber van de Zee
STUK. °
Schol o f andere Wateren.
Geftaite 2 ° groote Schollen fchynea ’er in Engeland
niet te vallen; dewyl W il l o ü g h b y de grootte
fielt op eeD Voet en fomtyds daar boven, dé
breedte op zeven Dufcnen. Aan de witte Zydö
is het Vleefch met gegolfde Streepjes verdeeld.
Hunne Schubbetjes zyn klein , en zitten in ron-
. de Kuiltjes; zo dat men die zeer moeijelyk kart
affchraapen. Aan den bovenrand der Kieuwen-
dekzelen vindt men zes of zeven Beenige knobbels
, het vyfde van de Oogen grootft en
hoogft. Geen oneffenheden hebben z y , noch
aan de Zydftreep, noch aan den omtrek van
het L y f , by den wortel der omringende Vin.
nen; gelyk de Both heeft. De fterke fteekende
Graat of Doorn , by hunne Navel , daaf
A r t e d i gewag van maakt, is zeer opmerkelyk.
Omtrent de Beentjes der Vinnen, vind ik doof
LiNN-ffius vierderley Tellingen aangetekend ,
die fneefl verfchillen in de Rugvin, welke ’ef
van 72 tot 77 heeft; de Aarsvin 51 tot 55; dé
Borftvinnen 12 , de Buikvinnen 6 , en de Staartvin
1 7 of 20.' In de Rug- en Aarsvinnen is
het minfte getal, in onze Schollen, waargeno.
men door den Heer G ronovius , die aanmerkt
, dat de Zydftreep aan de flinker Zyde
regt loopt, doch aan de regter Zyde, by de
Borft-
Borftvinnen, een kromte heeft. Zes Knobbels iv .
vindt' zyn Ed. ook aan de laatflgemelde o f Afdeel.
bruine Zyde , op den Kop , by de Oogeh.
Naderhand merkt hy aan, dat in de Schol, STUir.
Both, Schar en Tarboth, de Oogen nu eens Schol.
aan de regter, dan aan de flinker Zyde ftaan.
Dit laatfte is miflchien wel zo ODgemeen, als
dat zy fomwylen ook de witte Zyde geheel o f
ten deele bruin hebben ^ hoetfanige ons hier
fomtyds voorkomen, en weinige in welken die
Zyde voljlrekt wit is {*). Ook mankeeren dik-
wils , als gezegd is , aan de bruine Zyde zelfs,
de roodagtige of Oranjekleurige Vlakken; inzonderheid
in de groote Zee - Schollen.
Wat de Ingewanden aangaat: ik vind, dat ingewanden
de Lever- lang zy , onverdeeld en rood; de
Galblaas groot; de Milt zwartagtig. De Darmen
zyn gehecht aan het Darmfcheil, ’t welk,
aan de eene Zyde overlangs gegroeid aan de
holligheid van den Buik, dezelve in tweeën verdeelt.
By ’t portier van de Maag fpalkt zig
de Darm van één, maakende twee korte ftom-
pe Hoornen o f Byhangzels, die naar den Kop'
zien. De Darmen maakén verfcheide bogten
en omwindingen. Het Buikvlies is zwart,, de
Pisblaas groot, en door middel van een lang en
wyd Kanaal aan de Nieren gevoegd. De Staart
is
(*) Latus dextrum biuneum , maculis magnis, rotundis s-
^fcurantiis depiftum : liniftriun latus Omniiio album. Muf.
Ichth. p. 14. N. 36.
I. Deel. VII. Stuk.