jV. ftreeptheid van den Noorfchen Dorfch niet veel
Afdefl. overeenkomft mede te hebben. Ook vangt men
dieu zelden elders, naar de aanmerking van ge»
bïue." dagten Engdfchman.
Ik vind egter die Doornagtigheid van de eer»
fle of voorfte Straal der Aars vin niet in onze
Kabeljaauwen, waar van ik ’er, in deeze Maand
Maart des jaars 1764, meer dan duizend op
onze Markten bezigtigd heb i die meeftendeels
e± zeer wel overeenkwamen met de befchryving
van den Heer G ronovius , wanneer hy ipreekt
van Kabeljaauw, die drie Vinnen op de Rug beeft,
bont ii van Kleur, met de Kaaken omtrent gelyk,
(laft de Onderkaak één Baardje, de Staart byna
vierhoekig en gelyk aan ’t end (*).. Evenwel zou
ik dezelven eer geftippek} o f gevlakt noemen,
dan bont: want de Kleur op de Rug was groen*
agtig Olyfkleur in de meeften, en hoewel er fom*
mige wezentlyk bonte onder waren ? zag ik ’er
ook zonder eenige ftippels o f vlakken, ja een
pnkeide byna geheel wit. In fommigen waren
de Vlakken geel op een bruinagtiggroenen , in
anderen waren zy bruin op een geelagtigen
Grond ; welke verfcheidenhedeq Klein ook
ppgeirserkt heeft. Weinigen vond ik ’e r , die
men te regt ge(lreept kon npemep, gelyk dit
van den Dorfch gezegd wordt, of die regt bont
waren. Allen hadden zy de Kaaken omtrent
gf?
( * ) Gadus Doxfo tripterygio j Goloxe vario ; Maxillis fuli
KgaaüuHs , jiifêrioxe Girrp pnicss; Cancfa squa»
ty, Zóopbyl, C r on, 'Fafc. I. p. N. j j j .
gelyk en aan de Onderkaak één Baardje. De iv.
Staart verbreedde weinig en was byna volko- Afdeel.
men egaal aan’t end; zo dat men die eeniger-
niaate Vierkantig noemen kan. s t u k .
Dit aanmerking van dit alles, komt het my
voor, dat de gemelde Soort van Artedi , zyn-
de de bonte of geftreepte Kabeljaauw van
Sc h o n f e l d , dien men in Noorwegen Torsk
noemt, van den onzen verfchille; gelyk Ray
ook den Codfish of Keeling der Engelichen daar
van zeer duidelyk onderfcheidt. Wegens de
Kleur zou de onze overeenkomft fchynen te
hebben met den groenen en grooten Kabeljaauw,
die op de Terreneuffche Banken gevangen en
ingezouten, en van de Franfchen Morue geheten
wordt. *
Ik zal hier fpreeken van den Kabeljauw- „ Nederland.
r „ iche Kabel»
Vangfl der Nederlanderen. Deeze Vïllchery, jaauw - vis-
die eenig beltaan geeft aan fommige onzerrchery'
Landsgenooten , kan men driederley aanmerken
; als gefchiedende o f aan de Kuft van
Ysland,, o f op het Dogger-Zand, o f aan onze
Stranden. Met de eerftgemelde die in voorige
Jaaren , toen ieder Schip, door-een, wel dertig
of veertig Laften Zouten Vifch ’t huis bragt,
veel opgang maakte, is het in de laatfte Jaaren
zeer verloopen ; brengende dezelven fomtyds
minder dan tien Laften , Schip voor Schip ,
aan. Om die reden werden, in ’t jaar 1753*
maar 56 Schepen derwaards uitgeruft, die egter
in dat Jaar een voqrdeeligen Vangft, van over de
I.Df.el. VIT. Stuk. M 5 ^Ul.