IV.
A fdeel.
XII.
H oofdstuk.
Venynige
Steek.
Heer, Dr. J. Fr. Gronovxüs, hadt gezegd,
dat de Schubben door haare plaatzing, op ly-
nen die fchuins van de Rug naar den Buikneer-
daalen, een voortrefFelyk onderfcheidend Kenmerk
van den Pieterman fchynen uit te leveren
(*)♦ Dit zullen de dreepen zyn, welken
hem van de Schelvisduivels onderfcheiden.
Maar ééne foort ( f ) is van dit Geflagt bekend,
naamelyk die Vifch, welken de Ouden Draak
o f Zee • Draak, en Araneus Pifcis o f Aranea,
dat'is Spinnekop, noemen. Het een en andere
zal waarfchynlyk .van de fcherpe Doornen,
waar'mede zyne Vinnen gewapend zyn, oor-
Iprong hebben: want de Buikvinnen , die ook
gedoomd zyn, kan men zïg als Wieken voordellen
, hoedanigen men aan de Draaken toe*
fchreef. Ook fchynt de Kop, van wegen de
Stekels aan ’t Agterhoofd, en de gemelden aan
de Vinnen, als bezet met de Pooten van een
Spin. Bovendien wordt het fteeken der Doornen
van de voorde Rugvin zeer Vergiftig gezegd
te zyn.
Omtrent dit laatfce verhaalt R o n d e l e t iu s ,
dat hy een Lighaamsdeel, door den Zee-Draak
geftoken, fchrikkelyk had zien opzwellen, met
he-
Ibidem.
( f ) Trachinus. Syjl. Nat. X. Gen. tig. It. Scan. 3i j .
Trachinus Maxilla inferiore longiore, Cirrhis deftituta. ART.
Gen. 41. Syn. 70. Faun. Suec. 282. GRON\ Maf. 1. N. 97.'
A'éf. Uff. 1741. p. 9S- Zöophyl. Grm. F.afe. J. p. so.
N. 17*.
hevige Pyn en OntfteekiDg; waar op, indien
men het yerzuimde, ligtelyk het Vuur zou volgen.
Onze Viflchers, zegt hy, neemen daar
tegen hunne toevlugt tot de Bladen van den
Maftikboom, daar zy het gekwetfte Deel mede
wryven. Ook fnyden z y , zo dra de Vifch
gevangen is, de Rugvin af. De Pyn, door het
fteeken verwekt, zegt W illo u g h b y , dat de
Viffchers hem verzekerd hadden, juift een T y ,
dat is twaalf Uuren, tot dat de Zee weer op de
zelfde hoogte kwam, aan te houden, en dan
allengs te bedaaren. Dit agt hy, met reden,
fuperftitieus of bygeloovig.
Naauwlyks kan ik begrypen, hoe een Man,
als de Ridder L in n a iü s , in zulk een Kort Begrip
van de Natuurlyke Hifcorie, als het gene
is, dat ik ten grondflag gebruik van dit Werk,
en daar men niets in zoeken zou,, dan *t gene
volkomen zeker was; d itd u k , van de Veny*
nigheid der Rugvin , nog tot dien trap beweert
, dat hy de Graaren van de voorde zeer
Venynig verklaart te zyn (*). Geen Menfch
is ’er, denk ik, die niet met m y , op het lee-
zen van het onderdaande-, voor vad zou del.
len, dat B a r t h o l in u s dit duk beweezen, ondervonden
of ten minde voorgedaan' had. De
Acta Hafnienfia zyn niet zeer gemeen. Ik de-,
zelven, door gund van den geleerden en kundi<
(*) Spinac P. Dorfëlis prioris pungunt Venenatifilmse. Barth.
AS. 3. Ob£ 84.
T. Deel. Vïl. Stuk. 4
XII.
Hoofdstuk.