IV. in hun Element. Behalve de Lug t, welke zy
Afdeel. z0 wej noodig hebben, als de Vogelen enLand-
Hoofd- ^*eren» brengt de kwaade gefteldheid van den
stuk. Dampkring hun fomtyds om 'c Leven. Het
eerfte blykt in het fterven van de Viflchen onder
’t Y s , dat in kleine Meirtjes , Vyvers en
Slooten, zo dikwils gebeurt, indien men hun,
door Byten te maaken, geen Lugt geeft. ' Ver-
wonderlyk is het te zien, hoe de Viflchen zig ,
fchoolswyze , derwaards vervoegen , om dien
Levens adem in te haaien (*). Evenwel heeft
dit geen plaats dan met zeer dik Ys. Van het andere
zag men een aanmerkelyk voorbeeld in den
jaare 1759, toen de Wateren, door de zwaare
Hitte en Droogte, iri de Maand July, dermaate
befmet werden, zo ’e fchynt; dat men, door
ons geheele Land , een menigte Vifch op ’t
Water dood zag dry ven. De Karper, Snoek,
Baars en Voorn, niet alleen , maar zelfs de
Paaling, hadt ’er aandoening van: by ’t openen
werden de Ingewanden bedorven en vol Wormen
gevonden ( f) .
ouderdom. Hier uit blykt dan, dat die Langleevendheid
der Viflchen niet toe te fchryven zy aan hunne
befchutting door ’t Element, waar zy in leeven,
voor
(*) In ’t jaar 1740 zag ik met verwondering , hoe de
Byten in de Binnewateren by Enkhuizen , die zeer Vifchryk
zyn, van Vifch krielden, welke daar kwam Adem fcheppen,
en waar van men ’er, zo veel men wilde, met de hand kon
grypen. .
(7) Nederl, Jaarboeken van 1759, bladz. 789, 79°.
voor de aandoeninge van de Lugt; gelyk de IV.
Heer de Buffon zig verbeeldt. Dat hunne F°EEI“
Beenderen altoos van gelyke hardheid blyvcn, jjoOFD_
kan 5er wel een Gevolg , doch geen Oorzaak stuk.
van zyn. Zyn Ld. merkt aan , dat men den
Ouderdom der Viflchen , eenigermaate, ontdekken
kan, door met een Mikroskoop te onderzoeken
, uit hoe veel blaadjes hunne Schubben
famengefteld zyn (j*). De Graaf van Mau-
repas , zegt h y , hadt in de Graften van zyn
Slot, te Pontchartrain, Karpers , welken men
met zekerheid w ift , ten minfte , honderd en
vyftig Jaaren oud te zyn (d).
v Omtrent den Ouderdom der Forellen of waamee-
Forelagtige Viflchen * , vind ik de volgen- * Mtas
de Waarneemingen van den gemelden Stel- Tmnaceorum
lerüs. „ i. Uit hoe meer plaatjes de Vliezen
die de Kieuwen dekken f beftaan , zo f Membra-
„ , j. , , «<e Bran-
M veel grooter wordt de Vilch. Jndien er der • cbioJiegA
„ halve veelen veertien, zestien , agttien of
„ twintig hebben, kan men daar uit ligtelyk
„ befluiten , dat de Vifch jong zy. 2. Hoe
„ dikker en korter de voorfte Beentjes der Rug-
„ vinnen, en der Vinnen agter de Navel § zyn, $. ft* *
. • zo veel grooter wordt de Vifch: indien dee- fchyneiyk
S„’ ze Beentj. es m. et naauw1k eur•i g getelIdJ noc1f r anum
j, gezien kunnen worden, voor dat de Vifch
„ gekookt is , dan blykt het, dat de Vifch jong
„ z y .
(* ) Dit hadt L eeuwenhoek reeds waargenomen.
(7) Hift. Naturelle Gener. T. III. p. 557-
I, P e s l . VU- Stuk.