a6 8 B e s c h r y v i n g v a n
IV. r van Hoenders o f Duiven aan den Hoek te doen*
x v n i ’ en die a§ter aan hec Schip te Iaaten flefePen! H oofd- deeze Wieken ziende , fchynt hy zig te ver-
stuk. beelden dat het een Vliegende Vifch zy , en
■ Dorado, fl0kt de'u Hoek jn > die met een weinïg Zeildoek
omwönden is , om h e tL y f te vertoonen.
D u s , een ander willende Vangen, raakt h y , als
Spreekwoord z e g t, zejf in de Knip.' ‘
Artus , fprcekende van de Viflchen die ’er
aan de Goudkuil van Afrika zyn , beweert, dat
de belle Vifch in die Zeeën de Dorado z y : hebbende
de fmaak van Salm. De Engelfchen
geeven ’er den naam van Dolphyn aan: de Hollanders
noemen hem Goud.Vifch, en hy wordt
als de vluglte zwemmer aangemerkt, onder allé
Zee-Schepzelen. Ik heb ’er, zegt hy, altoos een
menigte van gezien agter de Schepen, die zig
gemakkelyk lieten vangen , als zy verhongerd
waren. Volgens de Waarneeming der Holland-
fche Zeelieden eeten zy ook , geen genoegzaam
Aas magtig kunnende worden, wel eens
elkander op. In Stilte ziet menze by Schooien
op de Ondiepten; want,volgens de Saizoenen,
worden door hun verfchillende plaatfen bezogt.
Geftahe. Deeze Viflchen , vervolgt hy ,zyn doorgaans
Fi2. i. van vier tot vyf Voeten lang, en hebben, van
den Kop tot aan de Staart, een Vin , die tot de
fnelheid van hunne beweeging toebrengt. De
•Huidiszagt, zonder eenige Schubben. W ie-
.LouGHBV hadt in Spanje verfcheide Jongen gezien,
die ’er alleen in de Zomer gevangen wer-
‘ den.
d e O ra n j e - V i s s c h e n . 269
den. De Spaanfche Viflchers doen dezelven
in Vifchkorven, en laatenze daar in groeijen,
’t welk zeer fchielyk gefchiedt: zo dat menze
Van dag tot dag ziet gfooter worden: gelyk A-
r is t o t e l e s dit reeds van den Hippurus of Paar-
de-Staart opgemerkt hadt. Hun Vleefch is niet
week , maar zoet en vet , gelyk dat van de
Spaanlche Makreel.
Dit is, boven alle anderen, een uitmuntend
én aanzienlyk Kenmerk in deeze Vifch, welke
in onze Zeeën niet gevonden wordt; zegt die
Ëngelfchman: dat, orrmiddelyk Van de Snoet o f
van den Kop a f, zig een foort van Kam verheft
, die een overend llaande breede Vin maakt,
Welke zig uitftrekt tot aan de Staart. Een der-
gelyke, doch fmaller Vin, loopt van dë Navel
ten ende uit. De Kieuw-Vinnen zyn kort eii
breed, als Ooren: de Buikvinnen langer, zwart-
agtig , en de Navel by kans bereikende, die ift
’t midden van het L y f geplaatll is. Hy heeft
den Bek middelmaatig, met kleine fcherpeTandjes,
op de Kaaken, aan het Gehemelte en de
Tong. De Dogen zyn groot ; de Schubben
zeer klein. De Kleur gejykt naar die van de
Bruinviflchen (*). Niet onwaarfcbynlyk is ’t ,
dat de Kleur der Jongen nog .dien Glans niét
hebbe, welke de Ouden zo aanzienlyk maakt; i
(*) Glauco Colore fimilis eft. Will. Ptji. p. 213,
xv m. Hoofdstuk.
Dorado.
LDeel. VII. Stuk.