mm
ill.
Hoofdstuk.
' Paaling.
Van de Zee-Slangen, ’t zy al of niet Vergiftig
i komen wy nu tot de gemeenften van dit
Geflagt, te weeten de Aaien of Paalingen. Onder
den naam van Egkelys waren deeze by de
Grieken bekend, onder dien van Tjelobcba by
<3e Hebreeuwen. De Latynfche Schryvers fpree*
ken 'er van onder den naam van Anguilla, die
afgeleid wordt van Anguis, welk woord men
meed gebruikte om een goedaartigen Slang ,
en zelfs den Slang van Efculapius, het Zinnebeeld
der Geneeskunde, te betekenen (*). De
Italiaanfche en Spaanfche naam komt met den
Latynfchen overeen; als ook de Franfche Anguil«
le: de Engelfche Eel, de Sweedfch en Noor-
fchcAb l , en de Nederduitfche, zyn van Hoog-
duitfchen oorfprong, en byna onveranderd.
Uit de befchryving der Ouden blykt, dat hunne
Aalen van den zelfden aart waren als de onzen.
A ldrovandus merkt zelfs aan, na Ron-
deletius en Gesnerüs, dat ’er twee Soorten
van Aaien zyn , een groote en een kleine,
waar van de eene den Kop korter, dikker en
breeder hadt, h e tL y f bruin van Kleur; de andere
den Kop langer en fpitfer; welke laattte
veel op Krengen aasde, hebbende het L y f van
onderen geelagtig. De bruine werden voor de
lekkerften gehouden. Die in zuiver, vloeijend
Water huisveften , hebben het L y f van onderen
witagtïg en glimmende ; weshalve men deeze,
in
(*) Zie ’t v)o)‘£. VI, -Stuk deezer Nat. Hiß. bladz. 416.
IKII
m u m » !
in Engeland, Silver-Eels, dat is Zilver-Aalen, IV.
noemt, en dezelven gezonder oordeelt tot Spy- A fdeel.
III
z e , zo W illoüghby aangetekend heeft. Hoofd
Men zoude hier haaft het verfchil vinden, stuk.
dat de Boeren zeer wel weeten te maaken tus- ?Amg.
fchen onze gemeene Aaien en Paalingen; welke
laattte by ons ook grooter vallen. Het vodr-
naamfte Kenmerk fchynt daar in te beftaan,
dat de Paalingen wat fpitfer zyn van Kop, bruiner
van Kleur en geeler aan den Buik; als ook
doorgaans vetter en ronder: doch, of dit verfchil
weezentlyk z y , is my onbekend. In het Y , alhier,
vangt men in de Vooityd Aal, genaamd Neb.
heling, die in ’t Najaar byna zo bruin wordt als
Paaling.
Deeze Vifch is door geheel Europa, doch
inzonderheid in Landen die met veele Wateren
doorfneeden , Poelig en Moeraffig zyn,
gelyk het onze, zeer gemeen. In de Donau,
en in de Rivieren , die in deezen Stroom
zig ontlatten, wil men dat zy niet gevonden
worden. Hier te Lande vangt menze meeft
omtrent de uit wateren de Sluizen: want de Aal
en Paaling heeft dit zeldzaams, dat z y , in zoet
Water gebooren zynde, het zoute zoekt , en
daarom wordt dezelve ook wel in de Zuiderzee
gevangen. Te Workum, in Vriesland, is deeze
Vifch zo overvloedig, dat men ’er tot de Aaien
Paaling-Negotie twee o f drie Schepen nahoudt
, die Jaarlyks fomtyds honderdduizend
Ponden daar van naar Londen overbrengen.
I. Deel. VII. Stuk. Men