jV> NiEus aanleiding gegeven heeft, om ’er ook de
A fdeel. Kraakbeenige van af te zonderen , fchynt
II. van Ray oorfprongelyk. Deeze afzondering
stuk. w as d ° o r A r t e d i verfmaad en zy wordt thans
door den Heer Gronovius wederom geheel verworpen.
johnston, Onder de Hedendaagfche Autheuren, die van
rtjisch uit- de Viffchen fpreeken, kan ik niet voorby gesteven.
wag te maaken van een voornaam Werk, dat
in den jaare 1718, hier te Amflerdam, is uitgekomen.
Ik meen het Werk van J o h n sto n over
de Dieren, ’t welk H e n r ik R ü y sc h , Med.
Doktor en Zoon van den vermaarden Hooglee-
raar R üysch , in ’t licht gaf. Het is met een
Verzameling van meer dan driehonderd Ooftin-
difche Viffchen verrykt, welker Afbeeldingen,
egter, meeftal zeer flegt gemaakt en fommigen
# verfierd zyn o f wanfchapen. Geen de minfte
Orde o f fchikking is ’er in de plaatziDg van
deeze Viffchen waargenomen ; ja , wat Geflag.
ten o f Soorten waren, fchynt de Autheur niet
verftaan te hebben. In één woord; hy is ’er
mede te werk gegaan als de Reisbefchryvers,
die aan de eerft voorkomende de eerfte plaats gee-
. ven, en de Befchry vingen zyn veelal gebrek-
kelyk of fabelagtig(*).
Rangfchifc- * Op ’t Getal der Beentjes in de Vinnen, wel-
lTnnjeus. ken WILLOUUHBY geteld had, heeft Rajus,
ia
v*) Zie Artedi Ichthyol. Hifi. Litt. p, 57.
d e r V i s s c h e n . 67
in zyn Kort Begrip van de Befchry ving der Vis.
fchen, wel is waar, geen agt geflagen ; doch
deze Telling , wordt niet tot de Hoofd ver*
deeling of die der Rangen gebruikt. Drie Rafff
gen bleeven ’er van de v y f , welken A r t e d i
opgeregt had , flegts voor de Graat - Viffchen
over; te weeten die der W e e k v in n e n ( M z-
lacopterygii; ) St e k e l v in n f n , (Acanthopterygii,')
en ONBEENIG - K ie uw e n ( Branchioflegi). ,De
Eerftgemelden hadt A r t e d i , naar ’t getal en
de gedaante der Vinnen op de Rug , in ver-
fcheide Afdeelingen onderfcheiden ; doch de
Heer L in n jeu s , befchouwende de onzekerheid
o f twyfelagtigheid van de gemelde Ver deeling
, heeft, niet minder fchrander, een andere
ter baan gebragt, die hy van de plaatzïng
der Buikvinnen, door hem P o o t e n genoemd,
afleidt, naar dat dezelven o f ontbreeken , o f
ten opzigt der Borftvinnen , die hy V l e r k e n
noemt, een andere fchikking hebben; mids
dat egter de Viffchen met onregelmaatige Kieuwen,
een byzondere Hoofddeeling uitmaaken.
Zie hier dan zyne Rangfchikking.
II.
H oofdstuk.