j y een menigte van zodanige Infekten huisveft,
Afdeel, grootelyks daar van geplaagd worden, fchynt
XIII. onbetwiftelyk; doch zy zyn het niet alleen;
^ tujc" raeD v’0(^c deezen Kieuw-Worm ook wel eens
in Schelviflchen. Het fchynt egter geen zeer
algemeene Plaag te z y n , en mooglyk houden
zy ’er alleen op zekere tyden van het Jaar en
wel in ’t diepfte des Winters, in huis: want
fchoon ik ’er myne Vifchvrouw, eenedervoor-
naamften van de Markt, lang om verzogt heb ,
heeft zy ’er my nog geen bezorgd; De opgerolde
kleine Wormpjes, die buiten aan de Lever
zitten , worden ook aan die der Heilbotten
en anderen gevonden. Twee Kalkagtige Steentjes
, ieder van tien Greinen zwaar, vondt de
Heer G ronovius in de Hom. (*). v - *
Geftaite. W il l o u g h b y , die een Kabeljaauw, van
twee- en drie vierde Voet lang, geopend hadt,
merkt aan, dat ’er nog veel grooter zyn. Dit
is waar: want gilleren zag ik ’er op onze Vifch»
markt één , dien ik afmat, en bevondt vier
Voeten lang, één Voet breed en byna een half
Voet dik te zyn, zo als hy op de Bank lag*
Zelden ziet menze hier veel grooter, De Buik
puilde in deeze grootelyks uit, gelyk hy ten
opzigt van den zynen waarnam ( f ) : doch in
weinigen is het L y f zo dik. Veelal zynze om
en
(*) Muf. Ichthyol. Tom. I. p. 21.
( f ) Corpore crallb, teretiusculo; Ventte impenfe prominente.
Hiß. Piß, Libr. IV. p. i6j.
en by de drie Voeten lang. Men neemt onder jy,
de Tanden verfcheide waar, die beweeglyk A fdeel.
Zyn, zo hy aanmerkt, gelyk in de Snoek.
Van de Rugvinnen hadden de voorfte 14 , de STÜK.
twee agterften ieder 19; de Kieuw- o£ Borft-
vinnen 18; de Buikvinnen 6 , en van de Aarsvinnen
de voorde 20, de agterfte 16 Beentjes.
Dit behoort egter tot den Kabeljaauw, die het
voorfte Beentje van de Aarsvin graatig heeft;
daar ik hetzelve zagt vind in onze Kabeljaau-
wen* ’t Getal der Beentjes o f Straalen, in de
Rugvinnen derzelven, ftelt G ronovius 15, 19,
18; in de Borftvinnén 10 ; in de Buikvinnen 6 ;
in de Aarsvinnen beiden 16 (*). L inn^ us
fchryft ’e r , dat zeldzaam is, thaDs 20 toe aan
de Borftvinnén. Ik geloof, dat de Natuur .in
deezen fpeelt.
Wat de Ingewanden belangt: W illoughby ingewanden,
vondt in zyne Kabeljaauw, zo even gemeld,
de Rob groot en vol Haringen ( f ) , Beneden
derzelver uitgang is de Darm, zegt h y , in ’t
ronde, met Byhangzels omringd , die in zes
Stammen verdeeld z y n , ieder Stam voorts in
veele Takken, en de Takken loopen Krings.
wyze. Bovendien gaan ’er verfcheide anderen,
aan
(*) Muf. Ichthyol. Toxn. I- P-
( t ) Meflieurs DE Nobleville & SAEERNE , Medecin)
d'Orleans, maaken hier uit op, dat de Rob der Kabeljaauwen
g^woonlyk vol Haringen zy. 1‘Eftomac grand, ordmatrement
rempli de Harangs, zeggen zy. Suite de la Mat. Med. Tom,
JI. Part. 1. p. Ji. Dit is by ons zo niet. Zie bladz. ijo,
j.Dfjll. VIL Stuk. N 3