390
j y kelykften: ook worde ’er de Maag nooit door
A fdeel, bezwaard, ’s Winters bevondt men deeze Vis-
XXV. fchen het lekkerfte te zyn. '
« ur0"* De Erytbrinus van Ronoeletius wordt door
Hottentots-den Heer G konoviüs betrokken tot den Hot-
vilch’ tentots - Vijcb, die aan de Kaap der Goede Hope
zeer gemeen is. ’ Zyn Ed. geeft ’er den
Soortnaam aan, van Cynxdus met de Staart gevorkt
; de Tanden egaal en fcherp; den Kop ftomp-
agcig; de Borftvinnen vry lang In getal
van Vinftraalen kwam het Voorwerp, door hem
geteld, zynde tuffehen negen en tien Duimen
lang , met den Rooman volkomen overeen ,
uitgenomen de Aarsvin, waarin 14 Beentjes en
daar van vyf Doornagtig waren. De Kleur
was donkerig en byna zwartagtig ; naar den
Buik toe naauwlyks vcrbleekende.
xi. ( n ) Zee. Braafem die roodagtig is, met de
S’agrus. Huid, aan den Wortel der Rag. en Aars-
pinnen, tot een boezem uitgerekt,
Deeze wordt Pagrus o f Pbagrus en van de
Italiaanen Pagro geheten , van de Franféhen
Pagre: de Engelfchen noemen hem Sea-Bream,
dat i s , Zee-Braafem; de Duitfehers rothe
Meer-
(*) Cynaedus Cauda bifurcati : Dentibtre aequalibus acn,
tis ; Capite fubobtufo : rinnis iPectoralibus longiufculis,
goóph. Gron. N. i ff* p. 6i,
(11) Sparus rubefcens , Cittc ad radicem Pimarum Dorfi 5f Ani in finum produfika. ART. Gen. 36. Syn. Phagrus.
tVlLL. p. 312. RAJ. p. 131.
Meer. Br asmen, gelyk den voorgaande: waar op Iv.
men ook de voorgemelde Naamen toegepaft A fdeel.
vindt. De Griekfche naam zou van de hard-
heid zyner Tanden, of vanzyneVraatagtigheid STUK.
afkomftig zyn. Men vaDgt hem ook in de Zui-
delyke deelen van Europa.
De Pagro gelykt, in Kleur en Geftalte, zeer
naar den Fragolino, doch men kan ’er hem lig-
telyk van onderfcheiden, zegt W illouchby.
Hy is ongelyk grooter: wy hebben ’er gezien
van tien Ponden , daar de ander naauwlyks
zwaarder dan één of anderhalf Pond wordt. Hy
is breeder en dikker, hebbende den Kop, tus-
fchen de Oogen, platter, en ongefchubd. Aan
den wortel der Kieuwvinnen is een Yzei graau-
we Vlak, die ip de Fragolino niet gevonden
wordt, en een anderegroote Vlak, wedeïzyds,
aan ’t begin van de geftippelde Zydftreep. Ook
zyn de Kieuwvinnen zo lang niet als in de voorgaande,
die dezelven by uitftek lang heeft. De
Pagro heeft dit byzonders, dat, aan het uiterfte
van de Rug- en Aarsvinnen, de Huid voortloopt
tot zekeren boezem, de uiterfte Straalen van de
Vin omwindende en byna verbergende, twelk
in de Fragolino geen plaats heeft (*). De Bek
van binnen, de Tong en Kieuwendekzels,zyn,
in fommigen, fierlyk hoog rood: de Schubben
groot, de Staart gevorkt.
(*) In' hoe Pifce peculiare eft, quod in pinnis Doifi & Ani
extremis Cutis in finum quendam procurrit, & extremos Pinnas
Bldios obvolvit & fere occukat, quod in RubclUonc pen fit.
I. PEEL. VII, STUK, B 0 4