gebaard is , Witagtig van Kleur; met de
■ A fdeel. Staartvin in tweeën verdeeld, de Bovenkaak
XIII. langer dan de Onderkaak.
Hooro*
stuk. Deeze Vifch, by ons zeer gemeen, onder
den naam van Schelvifch, maakt de derde Soort
van Afellus by de Schryvers uit; Afellus minor
geheten. Sommigen hebben hem genoemd
' jEglefinus o f Mgrefinus; anderen Callarias,, Ga-
lerida of Galaxia; eenigen Onos feu Afinus, dat
is de Ezel der Ouden, waar van de gewönne
naam Afellus af komftig is, In Engeland geeft
men ’er den naam van Hadock aan; in Swec-
den wordt hy Kallior, Kolja of Koll getyteld.
In Noorwegen noemt men onzen Schelvifch
Hyjfe, zo PoriTOPPiDAiss verhaalt. Door den
• ouden Heer Dr. J. Fr. Gronovius was hy met
den Molenaar verward geweeft, gelyk de jonge
Heer L. T . Gronovics teregt aanmerkt (*).
Taamelyk overvloedig is deeze Vifch in de
Noordzee, en komt des Winters dikwils by
Schooien aan de Kuft, wordende op ons Strand
menigvuldig gevangen met een Ooften Wind
en heldere Vriezige Lugt; dat men Schelvisch-
fflker noemt. Dus is hy ook aan de Kullen van
Noorwegen vry gemeen ; doch wegens zyne
. klein-
Gadus Dorfo tripterygio , Ore papillofb. h. Weflgoth. 17g.
Onos five Afinus/Antiquorum. Wii.t. Piß. 170. Raj. p. ss
(*) In de Lyft der Viffchen van Nederland, uit de AEt.
Vpf. 1741. Zie Uitgezogte Verhandel. I. Deel. hladz. 151,
pjjS, Ook Muß lehth. Leid, 1754. p, 21.
XIII.
Hoofdstuk.
kleinheid niet geagt om in te zouten of te droo-
* gen, tot Verzending en Vertier. Zo veel te
meer wordt hy verfch gegeten, en is,.levendig
gefneeden, niet onfmaakelyk, noch ongezond.
De Schelvifch is niet alleen door zyn grootte
van den Kabeljaauw en Wyting, waar hy tus*
fchen in komt, onderfcheiden; maar heeft ook
een byzonder Kenmerk , beflaande in eenige
zwartheid op de Rug en twee zwarte Vlakken
agter de Kieuwen , welken het Gemeen, zeer
grappig, elkander wysmaakt, dat door St. Pie-
ter, toen hy den Vifch met den Duim en voor-
flen Vinger hieldt , daar ïngedrukt gebleeven
zyn. De* Baardjes, aan de Onderkaak, zyn
fomtyds meer, fomtyds minder duidelyk, en
zelden langer dan een Duim (*)• t Getal der
Beentjes, in de Rugvinnen, is 20, 19 öf
16, 18, co ; in de Borftvinnen 18 of 1 7 , inde
Buikvinnen 6, in de Aars vinnen 24, 21 of 22,
2 1 , in de Staartvin 23 , geteld, volgens L in-
NAtus. Ik vind in onze Schelvïflchen omtrent
het zelfde.
(2) Kabeljaauw die drie Rugvinnen beeft, ge- cJ f Hau
baard Dorfch.
(*) De Heer Dr. BasTER heeft, op Schelvifch, de Vyfde
Soort van ARTEDI aangehaald, ’t geen weder tot verwamng
aanleiding geeft: het is de Zevende of No. 7. Zie Ihtjpann.
* Gadus 9triptetygius cirrams varius , Cauda Integra,
Maxilia fuperiore longiore. Faun. Suec. 295. Gadus Dorfo
tripterygio, Ore cirrato, colöre vano, Maxilla lupeuore Ion,
giore, lauda squali. ART. G». S Syms; Spec 63.GRom
Muf. \. n. J*. Gadus Balthicus Torsk. U. Oei. 87. Gadus