iv.
A f d e e l ,
XIX.
H o o f d stuk.
Deeze is ’t , die van de oude Latynfche Au*
theuren Gobius of Gobio , naar het Griekfch
Kö)ëio? Van ArïsToteles , TElianus en anderen
j geheten wordt. Sommigen noemen hem
ook Cobio , in ’t Neerduitfch Goveken. De
Venetiaanen geeven ’er den naam aan van Go
o f Goget, de Liguriers dien van Zolero, de
Franfchen van Boulerot of Goujon, en de En-
gelfchen van Sea - Gudgeon of Pink. ’t Woord
Gudgeon viDd ik Grundel vertaald (* ). Te
Penzance in Cornwall wordt] hy ook Rockfish,
dat isKlipvifch, geheten.
Rondeleïiüs merkt aan, dat ’er verfchei-
derley Vifchjes van deezen naam zyn : waar van
fommigen den Oever der Zee nooit verlaaten,
anderen by de Klippen gevonden worden; ee-
nïgen in de Monden der Rivieren of in Zoute
Meiren ; anderen, eindelyk, in zoet Water
leevén. Zy verfchillen, zegt h y , in andere
ópzigten: men heeft ’er witte en zwarte, zyn*
de de witten beft; en geelen, welker zelfftan*
digheid drooger en magerer is : eindelyk zyn
ser ook groote, kleine en middelmaatige. W y
fpreeken hier van de zwarten, die in Zee lee-
ven, komende, te Venetie, byna altoos op de
Vifchmarkt voor, alwaar menze, hedendaags,
zeer veel in waarde houdt. L inn^eüs merkt
aan, dat dit Goveken ook in Afie gevonden
worde: want de Heer Osbeck heeft het in
Chi.
•{*) S EW E L Di&ionary.
China ontmoet en Apocryptes van Canton ge- jV<
heten ; miffchien om dat het zig in de Slyk A fdeel.
verbergt. Het zoude de Tragos of Bokvifch XIV.
. Hoofd*
zyn van Atheneüs. stuk.
Zie hier de Befchryving welke Ray geeft van
een zwarten Zee - Grondel of Klipvifchje, dat
hy aan de Kuft van Cornwall gekreegen hadt.
Het is, zegt h y , glad en week, hoewel gedekt
met kleine ruuwe Schubbetjes: de Geftalte is
lang en Spilrondagtig : de langte een half
Voet: de Kleur bont, te weeten bruin met wit
of geelagtig gemengeld : de Rug-, Staart, en
Aarsvinnen zyn hemelfchblaauw, met zwart
geftippeld: de Kop aan den grooten kant, met
gezwollen Kaaken, die aan de bïnnenzydé door
een dubbele ry van Tandjes oneffen zyn. De
Buikvinnen, ’t gene zonderling en aan dit Ge-
flagt eigen is, vindt men te famén gegroeid;
zo dat het Vifcbje, in plaats van twee, ééne
enkele Vin in ’t midden van de Borft heeft,
door welke he t, zo de Viffchers getuigen,
aan de Rotfen of Klippen kleeft.
De Heer Gronovius betrekt dit Vifchje tot
zyn’en Eleotbrisy die de Amore Guacu der Bra.
filiaanen zou zyn , en dat Vifchje , ’t welk
Sloane noemt Mede-Soort van de Forellen ,
zynde in ’t III. Deel van ’t Werk van Seba
afgebeeld en befchreeven (*) , als van 4
On-
(*) Gobius ex nigricante varius, Pinna Dorfi iecunda Oflï-
culis qtntuordecim conftante. See. Muf. III. p. **.
I. Deel. VII. Stu k. S 5