IV.
Afdeel.
XXIII.
H oofdstuk.
XIV.
Maximes,
Tarboth.
hem allermeeft: want de Tellingen der Vin.
Straalen verfchillen ondèr elkander meer, dan
met de Schpl.
(14) Platvifcb met de Oogen aan de flinker
Zyde, bet Lyf ruuw.
Deeze maakt den Vifch uit, dien men in ’t
Engelfch en Franfch Turbot noemt en dien wy
Tarboth heeten, in ’t Noorden Butta, als Both
by uitfteekendheid, getyteld. Men noemt hem
Bertomeau in Normandie. Het is een Vifch,
die van Krabbetjes en Zee-Sterren leeft, onthoudende
z ig , met den voorigen, aan de Kusten
van Europa. Somtyds ontmoet men hem
aan de Monden der Rivieren, alwaar hy fchynt
te loeren op de Vifchjes die daar in komen:
welken h y , zo men wil, door zekere Liftig-
heid, en op dergelyke manier als fommige anderen
vangt; lowipende in het Zand en dezel-
ven aanlokkende door de beweeging van zyne
Baardjes.
In grootte overtreft deeze alle andere Plat-
viflchen, den Heilboth uitgezonderd. R o n d e -
l e t iu s merkt aan, dat hy ’er gezien heeft van
v y f Ellen lang, vier Ellen breed en een Voet dik.
Hoe onwaarfchynlyk dit z y , weet men egter
voorzeker, dat’er Tarbothen gevangen zyn ge»
weeft
( 14) Jleurone&es Oculis finiftiis, Corpore afpero. Art.
Gen. 18. Syn. 32. Faun. Süec. 298, It. Gottl. 178. Gron,
Muf. II. n. i ss. Rhombus njaximus afper non fquamofus.
WiLL. p. 94. Tab. F. 2 . R.AJ. p. 3 1 .
weeft van by dié drie Voeten lang en twee Voe- IV.
. , A fd e e l . t1 en bU/rAeV-eWdV«.. XXIII
De Geftalte wordt dus, omftandig, befchree- HooFD*.
ven van den Heer Gronovius, Het L y f is o- stuk.
vaal , aan de flinker Zyde zwartagtig Afch-
graauw , aan de regter Zyde witagtig , met
fcherpagtige Knobbels hier en daar bezet. De
beide Oogen, aan de flinker Z yd e , zyn Ovaal.
Verfcheide ryën van Tanden , die zeer klein
zyn , vindt men in de beide Kaaken. De Kieu-
wendekzels loopen van agteren , boven de Borft-
vinncn , in een ftompe punt uit, De Zydftreep
is effen, eerft krom, vervolgens regt, en in ’t
midden van de Zyden uitgeftrekt. Behalve de
Knobbels, die de Zyden bedekken, heeft de
Vifch ook zeer kleine Schubbetjes (*). De
Heer Baster, die deeze Knobbels af beeldt,
zegt dat de Schubbetjes van den Tarboth byna
volkomen eveneens zyn , als die der Tongen
( f) .
’c Getal der Beentjes, in de Rugvin, heeft
de Heer Gronovius 65: L inn^eus vondt ’er
64, doch Artedi hadt ’er volgens W illough-
by 70 in gefield, en in Gothland heeft men’er
maar 56 in gevonden. In de Aarsvin vondt
men, aldaar, 39 Beentjes, elders in Sweeden
48, in Holland en in Engeland 50. In beide
deeze Vinnen, die van den Kop af de geheele
Rug
w t
( * ) GRON. Muf. Ichth. Tom. II. p. 10. N. 159.
( t ) Natuurk' Uitjpanrting£n% I. DÉ&L5 bladz»
I, Dëel, Vil stuk..