i i
m
IV.
IL
H oofdstuk,
AfdÊeu
R A N G S C H I K K I N G
D E R
V I S S C H E N.
A. Sommigen hebben Kieuwendekzels
en Kieuwvinnen. In dezelven zyn
de Buikvinnen
O f geheel ontbreekende, (Apodes)
Z o n d e r P o o t e n .
Of voor de Borftvinnen. (Ju-
gulares) H a lspo o t en .
Of onder de Borftvinnen. ( Tho-
racici) Bo r s t po o t e n .
O f agter de Borftvinnen. (Abdominales])
B o ik po o t e n .
B. Sommigen zyn van Kieuwendekzels
o f Kieuwvinnen ontbloot,
genaamd (Branchioflegi), O n r e -
g e lm a a t ig g e h ie uw d e (* ).
Rang.
IL
III,
IV.
V.
# & d ^
De
(*) Ik vind my eenigermaate belemmerd , om het Woord
Branchioflegi in ’t Nederduitich over te brengen ; dewyl hetzelve
in verfcheide opzigten gebruikt wordt. Vijfchen met
bedekte Kieuwen fchynt het niet te kunnen betekenen, om
dat de Kteuwen-dekzels in veelen ontbreeken : met ongedekte
Kieuwen is nog oneigener, aangezien fommigen ïn deeze Rang,
kt*&
De Heer G r o n o v iu s, die in ’c eerft de Ver- jv .
deeling van Ar t e d i gevolgd hadt (*),wykt ’er A fdeel’.
thans op eene andere manier van af (-f), om j^ 0'Fru
een Methode te volgen, welke zyn Ed. zig ver- stuk.
beeldt met de Natuur, zo veel het vallen kan,
overeenkomftig ,o f aan de Natuur eigen te zyn. vius.
Zyn Ed. wien het in het Samenftel van L in-
NiEUs niet behaagde, dat de Kraakbeenige Vis-
fchen , wegens een klein verfchilletje in de
Kieuwen, zo hy zig uitdrukt, van de anderen ^
afgezonderd en by de kruidende Dieren gevoegd
werden, heeft dezelven thans weder met de
"Walvifchaartige of Vlakftaarten , in ééne Klas-
fe , famengevoegd ; welk alle de genen , die
van het Gemeen Vilïchen genoemd worden,
begrypt: verdeelende dezelven als volgr.
Metbo-
Rang, by L i'nnlus, de Vliezen, die de Kieuwen dekken,
al hebben , en zulks volftrekt tegen de .betekening van het
Grieklche Woord ftrydt. ARTEDI hadt ze met dus genoemd
, om dat dt Vinnen geen Beentjes hebben, gelyk
men elders zegt (Uitgez. Verhandel. I. Deel | bladz. i+7, )j
maar om dat de Kieuwen niet Beenig zyn. De Jlraalen der Vinnen
zegt hy duidélyk, zyn Beenig. Welke Vilïchen de Heer
GRONOVIUS ’er door verftaa , zal aanftonds blyken : naa-
melyk zodanige, wier Kieuwen flegts met een klein Gaatje
eten zvn In die- Rang worden van hem wederom andere
Viffchen begreepen. Ik geef ’er derhalve deezen algemeenen
naam aan.
(*) Muf. Ichthyol. Eugd. Bat. 1754-
( I ) Koöphyl. Gronov. Fafc. I. ibid. Anno 1763.
‘ .|,D « L . VII.STUK. ® 3