IV,
A fdeel,
X[V.
H oofdstuk.
v i i .
T b t lU i
Vleezig, ftomp, zeer kort, gefpleeten Kwab*
betje. In de Bek ftaan veele kleine Tandjes.
Boven den Kop begint de Zydftreep, die langs '
de Rqg^ heen loopt ter langte van den Buik;
voorts, naar de Zyde omgeboogen, gaat dezelve
overlangs , door ’t midden heen. D e Rugvin
begint nevens den K o p , en loopt tot aan
de Staart to e ; hebbende 40 Straalbeentjes,
waar van de vierendertig voorden ftekelig,
doch de zes agterften een weinig langer en
flap zyn. De Borftvinnen , rond van omtrek
en breed, zyn met 12 Beentjes gedraald: de
Buikvinnen , nevens den Kop , .hebben ieder a
Straalen, die dezelven Vorkagtig maaken: de
Aarsvin heeft 24: de Staartvin , die niet gefpleeten
is, 12 Straalen.
(7) Snotvifcb met den Kop effen, de Zyd-
jlreep krom en eenigermaate in tweeën gij-
fpketen,
A r t e d i hadt van deezen, die de eerde is
onder de Snotviffehen. welke geen Kam o f
Uitfleekzels op den Kop hebben, een byzon.
der Geflagt gemaakt, onder den naam van
ffbolis* Deeze Naam wordt door de Ouden
gegeven aan een Vifchje, in Provenee Bavofa
gefz)
RlCfitUUS Oapit? , liiiea Interuil curva fiibbifid.i.
Byfl- Nat. Blennius Capite fummo acuminato, Maxill^
fuperiore lpngiore. Art. Gen, 27. Syn. is . (Sc pholis) 116.
Gron. M u f II, JT 17s . Alaiadanon priftata Aiithqrum, Jonst,
Tf a b, f . %, TViLL, p, 133, Tab, H. 6. f. raj. p. 7$,
genaamd wegens zyne Slymigheid , ’t welk IV.
W illoughby ook reeds oordeelde tot de Zee- Afdeel*
Leeurikken te behooren. Artedi wil, dat de HooF‘ ,
Blennius, door hem getyteld , met de Opper- stuk.
kaak langft en den Kop van boven gefpitjl, de
Alauda non criftata der Autheuren z y , welke de
Cornwallers Mulgranoc en Bulcard, die van Li- ,
vprno Gale'êtta noemen ; wordende een half
Voet lang en grooter , van Kleur b on t; met.
den Kop van agteren een weinig neergedrukt.
Hetzelve onthoudt zig, zegt hy , in de Mid-
dellandfche Zee en de Oceaan.
Door G robovius vind ik een Snotvifchje van
deeze Soort befchreeven, dat aan de Kuft van
Cornwall gevangen is, den Heer Doktor S oulosse
r toebehoorende. Het zelve is by de vier
Duimen lang , en heeft den Kop dik , van
vooren , tuffchen de Oogen , ingegroefd , ag-
ter dezelven overlangs en laag gekield. Onder
de Neusgaten is een bosje kleine Haairt*
jes, in ’t ronde geplaatft, die voor waards ftrek*
ken. Het Kieuwenvlies wordt door zes Beentjes
gefchraagd. De Rugvin heeft31 Straalen,
waar van de twaalf voorden wat flyver z y n ,
dan de agterften: de Borftvinnen hebben 1 3 ,
de Buikvinnen 2 ; de Aarsvin 19 s de Staartvin
10 Beentjes. Het is t’ eenemaal onge-
fchubd , bruinagtig van Kleur , met zwarte
Vlakken,
ï .Ds e l . VII. Stuk. P * (8)