II,
Afdeel.
IV.
Hoofd-
STOK;
vangen zynde, tuflchèn zyne Jongen kruipt $
verliezende middelerwyl zyne Vederen en wordende
gevoed van zyne Jongen, tot dat hy weder
met een nieuw Pluimagie zy voorzien.
Hoe onwaarfchynlyk dit o o k z y , in veele opzïg-
ten, kan men geenszins twyfelen , o f de Arend
ondergaat eene verandering van Vederen, en
dit doet hem, buiten twy fe l, als geheel frilch
en jeugdig voor den dag komen, in vergelyking
met zyn afgefleeten ftaart. ’t Verfchil moet,
in deezen, by hem kennelyker zyn, dan by andere
Vogelen.
De Eigenfchappen der Arenden, die htin gemeen
zyn met andere Roofvogelen, béftaan voor
eerft in een fcherp Gezigt, ’t welk ook de Havik-
ken en Valken hebben; ten anderen in hunneon-
tembaarheid, welke zy gemeen hébben met de
Gieren. Ook is dit niet volftfekt waar: dewyl
men^ Arenden heeft toegerigt öp den Vögel-
vangft: doch dat is zeer moeijelyk. Ten derden
, dat zy een Hinkenden Adem hebben. Ten
vierden, dat zy zeer gulzig en byna onverzaade-
lyk zyn. Het is de algemeene Eigenfchap der
Roofvogelen, van zeer veel te gelyk te kunnen
eeten en wederom lang te kunnen vallen: iets
dat hun byzonder te Rade komt. Z y drinken
weinig o f niet, om dat het Bloed der Beeften,
die zy verfcheuren , hun voor Drank verflrekc
en genoeg Vogtigheid uitlevert ter VerteeriDg.
Men verhaalt ook, dat zy by uitllek geil zyn ,
en dat zy de Jongen, zo dra dezelven deKoft
kun-?
kunnen zoeken, ver van het N e ft, ja zelfs uit If.
het Landfchap jaagen. ’ ^Fdeel*
De Zwarte Arend, die ikeerft zal befchry- fj0oF'
ven, is by de Grieken door den Naam van Me- stuk,
lanxetus aangeweezen. De Dierbefchryvers H33-
noemen hem ook Aquila Valeria, doch de ge- zen'Ar*n‘*’
meeneNaam, in Duitsland, is Haazen - Arend,
o f Haazen - Gier; om dat hy veel Haazen en
Konynen vangt. Sommigen , egter, houden
dit voor een anderen Arend. Hoe ’t z y , Rajus
getuigt, dat hy in ’t Stadhuis, te Middelburg
in Zeeland, een Zwarten Arend gezien heeft,
die ’er opgevoed werdt, zynde tweemaal zo
groot als een Rave. Hy is zekerlyk de groot-
fte niet onder de Arenden , doch wykt geen
derzelven in vlugheid , en dapperheid. B ris-
son , die een opgezetten Vogel van deeze Soort
in het Kabinet van Reaumur hadt, befchryfr.
de Lighaams-geftalte als volgt.
Hy is een weinig dunner dan de gemeene
Arend. De langte, van de punt Bes Beks toe
aan het uiterfte van de Staart, bedraagt twee
Voeten en tien Duimen, en rot het uiterfte der
Nagelen drie Duim minder. De Bek is twee
Duimen en v y f Llniën lang ; de Staart twaalf
Duimen ; de Voet vier Duimen ; de middelfte
Vinger o f Toon drie en een vierde Duims. De
Kop en ’t bovenfte van den Hals is gedekt met
Vederen,die kort zyn en zwartagtig, doch met
een weinig ros gemengd : op ’t overige van het
L y f zyn de Vederen zwartagtig ; maar de
1, deei, iy . Stvs, Poo