VII.
Hoofdstuk.
Roodkop,
pige van
Gingi.
XII.
'JEtuysno •
jus.
Parkiet
Jjruinkeel.
248
Koppige Parkiet: B risson geeft ’er den naam
aan van Brafiliaanfche met een rood Voorhoofd,
De Staart is langer dan het L y f , getuigt L in-
n ü d s . Inderdaad dit mqet plaats hebben, zo
de grootte niet meer dan die van een Lyfter zy;
want B risson heeft derzelver langte op zes
Duimen afgemeten.
Onder de groene Parkieten bcfchryft deeze
Heer ’er een uit het Ryk Gingi in Ooftindie,
dien hy in ’t byzonder den Rood-kop van Gingi
noemt. Deeze is kleiner dan de gewoone Parkiet
, en heeft, behalve den rooden K o p , die
met bleek-blaauw gefchaduwd i s , een zwarte
ftreep, die van den eenen hoek des Beks naar
den anderen agter om den Kop heenloopt. Op
ieder Wiek is een donker-roode Vlak. De Keel
is zwart; de Bek roodagtig. Een andere, dien
hy de Indiaanfcbe noemt, heeft een rooden Keel
en roode Slagpennen.
(12) Pappegaay met een lange Staan, groen
van kleur, den top van ’t Hoofd endegroot-
jle Slagpennen blaauvo.
Men vindt deezen, door E dwards , kleine
Pappegaay of Parkiet met een bruine Keel geheten.
De Heer B risson noemt hem de .Mar-
tiniekfe, om dat deeze Sport op ’t Eiland Marti
(12) Pfittacus macrourus viridis, Vertice Remigibusque
primoribus coeruleis. Syfl. Nat. X. Pfittacus minor, Gut.
ture fusco, Occidemalis. Edw. M.y. 177. T. 177.
tinique, zo wel als in eenige Landen van Ame- ij.
rika, gevonden wordt. Hy heeft denzelven te Afdeel.
Parys levendig waargenomen. Hoofd
De grootte is , zegt h y , omtrent als de ge- stuk.
woone Parkiet; de langte van de Staart vy f Dui- Blaauw-
men, en derhalven is dezelve weinig korter dan koppig?*
het Lighaam, welks langte tien Duimen en drie
Liniën was, van ’t end des Beks tot aan’t end
van de Staart. De kleur van den Kop is blaauw-
agtig groen, die van ’t Agterhoofd, de Wangen
en Keel, grysbruin,naar ’t roflbtrekkende:
voor ’t overige het geheele L y f groen, van onderen
geelagtig : de Bek Afchgraauw.
Hier op laat B risson de befchryving volgen
van een blaauwkoppigen Parkiet, wiens Agterhoofd
naar ’t roode trekt, de Keel naar 't paar-
fche; zynde de Hals aan de zyden geel, de
Wieken en Staart zeer fierlyk met groen en geel
gefchakeerd, waar door ook eenig blaauw loopt.
Deeze is uit Ooft-Indie gekomen, zegt h y , doch -
aan een anderen, van groorte als een Duif, geeft
h y , in ’t Byvoegzel van zyn W e rk , den naam
van Indiaanfchen Blaauvokop; waar van ik naderhand
zal fpreeken.
(13) Pappegaay met een lange Staart, groen xin*
van kleur, de Bek en Klaauwen rood, de l rls'
cj . 7 Kooubek.»
Slagpennen aan de tippen blaauwagtig.
Dit
(13) Pfittacus macrourus viridis, RoftroPedibuscjueru-
bris, Re£hicibus apice cocrulescentibus. Mus. ^ td . Fr. 2
p. Pfittacus minor macrourus totus viridis. A ldrov. Or-
I. DiïEt. iv. Sïuk. Q s mtb.