H. zegt B risson, en L innaïus merkt aan, dat de
' Europifche denzelven geel heeft,
Hoofd- Behalve de bonte heeft de Heer B risson ee,
stuk. nige Spechten, waar aan hy in ’t byzonder den
Gert reepte naam geeft van geftreepte, waaronder een grootte
wan 6t. . . . . °
Domingo. en kleine is van St. Domingo. Ik geef hier de
pi xxxv. Afbeelding van den laatftgenoemden, die klei-
t£' ^ ner is dan onze bonte Specht, van boven met
zwart en geelagtig grys overdwars geflxeept;
van onderen grys, een weinig vaalagtig; de top.
' van ’t Hoofd zwart, doch het Agterhoofd en
de Stuit rood; de Staart zwart, de buitenfte
Pennen een weinig grysagtig. De Pooten en
• Klaauwen zwart.
Geele en Nog befchryft de Heer B risson een geelen en
Witte. een witten Specht. De eerfte ftaat by RAjosbe^
kend onder den naam van de geele Perfiaanfche
blaauw-poot Specht van Aldrovandus , die getuigt
, dat dezelve in Perfie gevonden worde.
Hy zou van grootte omtrent zyn als de Europifche
groene Specht. De witte is van Cayenne
gebragt en kleiner dan de gemeene bonte-
Specht. Deeze heeft een vuil-witte kleur over
’t geheele L y f , een roode Streep aan de Kaa-
ken wederzyds, en de Staartpennen zyn zwartag-
tig: de Pooten cd Klaauwen grys.
Gebruik In VraDkryken Duitfchlandfchynen de Spechter
Spech* ten van weinig gebruik te zyn, totSpyze; doch
ten. . T rj
in Italië worden z y in de Herfft en voor-Winter,
vet zynde, op de Markt verkogt. Men
plag?-
plagt het eeten derzelven voor Oogkwaalen dien- n.
ftig te rekenen. Ook werdt het Poeijer der ge- Afdeel.
droogde Beenderen, met Wyningenomen, oud-
tyds tegen ’t Graveel en den Steen aangepree- Stuk.
zen.
XVIII. H O O F D S T U K .
Befchryving van ’t Geflagt der B laauwspech-
t e n , zo de Europifche, als de Amerikaan-
fchen , ‘die kleiner zyn , met een zwarten en
bruinen Kop, bevattende.
DE Vogel, dien men gemeenlyk Beaauvv- Naam.
specht , of liever Gramvofpecht noemt,
wordt van L ineueus voorgefteld in dit Geflagt.
G esnerus hadt denzelven onder den Naam van
Afcbgraauwe of blaauvoagtige Specht (*) befchree-
ven, dochALDROVANDüs noemt hem, naar ’t Griek-
fch , Sitta, welke Geflagtnaam thans ook gebruikt
wordt. B risson noemt hem, in ’t Franfch,
Torchepot; de Engelfchen Nathatcb o f Nutjob-
ber; de Duitfchers Nufzbaecker o f Nufzbicker;
de Sweeden Nootwaocka of Nootpacka. Hy
wordt ook wel Boomklopper en Houthakker genoemd,
gelyk de Spechten,
De Kenmerken, waar in hy van den Specht Kemner-
verfchilt, zyn: dat hy den Bek eenigermaateken*
Mes-
Ficus ciuertus five ftbcosruleus.
1. Deel. IV. Stue*