l i s
Ki
ii.
A fdeel.
V il.
Hoofdstuk.
de zyden van den Buik, zyn geel; ecne zwart«
agtig blaauwe kleur dekt den Kop van boven en
maakt een Vlak by de Ooren. Het Agterhoofd,
de Wangen, Keel en Borft, zyn Scharlakenrood,
doch de randen der Borftvederen zwart-
agtig groen. Langs den Hals loopt wederzyds
een geele Streep. De Staartpennen zyn van
boven groen, van onderen rood, aan de tippen
geclagtig: de Bek bleek Oranje-kleur.
Amboinee- Brisson befchryft ook een bonten Parkiet van
fehe* Amboina, die, zo wel als de voorgemelde van
Borneo, door den Graaf van Bentinck aan
den Heer Reaumur was toegezonden, en waar
van E dwards, Plaat *32, een taamelyk goede
Afbeelding geeft, zo hy getuigt. Deeze is eea
weinig grooter dan de voorgaande, als hebbende
de langte van e lf, en een Staart van vier
drie vierde Duim. Zyn L y f is groen; de Kop
van vooren hoog Hemelfchblaauw; de Hals van
boven met een geele Kraag, van onderen, zo
wel als de Borft, roodagtig Oranje; de Veders
hoog blaauw gerand; de Buik van boven donker
, van onderen geelagtig groen, met donker
groen gevlakt: de Staartpennen van onderen vuil-
van boven glanzig groen; de Bek geelagtig,
de Klaauwen en Nagelen zwart.
Japanfchc. E dwards hadt deezen Roodborjlige Parkiet
geheten, doch die naam zou immer zo goed
paffen op den Japanfchen van Brisson, dien
men by de Ouden reeds, onder den naam van
rood-groenen Langftaart, geboekt vindt, zynde
door
door Aldrovandus naar een getekende Figuur jj.
befchreeven en zeer liegt afgebeeld (*). Hy is Afdeel;
van boven groen , van onderen rood , met T, *•
Hoofdeen
bruine Keel , en wederzyds , agter en stuk.
voor de Oogen , een blauwe Vlak; de Slagpennen
hoogblaauw; de Staart in ’t midden groen
aan de zyden rood, gelyk ook de Bek: de Klaauwen
en'Nagelen zwart. Hy onthoudt zig in Japan.
(5) Pappegaay met een middelmaatige Staart, xv,
groen van kleur, de Dekvederen der langftè p
Slagpennen, die blaauw zyn, Goudgeel, de Caijenne.
Staart van onderen rood.
Brisson telt deezen, dien E dwards de kleine
groene Pappegaay noemt, onder de Kortftaartigcn
en dus plaatft hy hem in de Rang der Pappe-
gaaijen, niet in die der Parkieten. Ook zegt
hy, dat dezelve omtrent de grootte van een
Duif heeft, doch de langte is maar tien en een
half Duim, en dus minder dan die van den Am-
boineefchen Parkiet , zo even gemeld , die
anderhalf Duim langer is. L innjeus vergelykt
hem in grootte by den Kernbyter, die weinig
grooter is dan een Lyfter. De Staart is wel
Wigswyze * zegt hy , doch niet lang; als zynde
maar van drie en een vierde Duim. Het bovenfte
deel
(*) PfittacusErythrochlorus, Riacrouros, Japonicus, Al-
drevandi. R aj . pag. 34. No. 3.
(iv) Pfmacus fubmacrourus viridis.tedtricibusRemigum
primoFum coerulefeentium fulvis, Cauda fubtus rubra. J»/?.
Wat. X. Pfittacu* minor viridis. Edw. «X». 168. T. 168.
J, D * Ei. IV. Stuk,