B è s c h r ^ v i n ö
i i .
A fd e e l .
XIX.
Hoofd-
St.uk*
Éigenfèhappen.
4ÖÖ
in de Middellandfche Zee vertoonde, en zyri
Helt eenige Dagen voor den Winter maakte,
op of aan de Z e e , die, geduurende deszelfs
Broedtyd, vry was van beweeging, door Stormen
en Onweersbuijen. Cicero heeft zelfs een
Gedigt ter eere van deezen Vogel gemaakt, eiï
AMBROsiüsfpreekt daar van als van een bekende
Waarheid. ,, Op ’t oogénblik, (zegt hy) wan*
„ neer de Alcyon haare Eijeren gelegd heeft op
het Zand van den Oever, in ’ t midden des
„ Winters, wordt de Zee Itil, en deeze ftilte
i> houdt veertien Dagen aan , waar van de Vogel
„ ’er zeven tot het uitbroeden zyner Jongen, eü
zeven om dezelven op te voeden noodig heeft.
„■ De Schepper heeft den Broedtyd deezer Voge-
„ len in het ongeftuimigfte Saizoen gefchikt,
„ ten diende der Zeevaarenden, die deeze Da-
j, gen Alcyonici noemen , en .’er niet fchroomed
gebruik van te maaken, weetende dat zy , ge-
„ duurende dien tyd , voor geen Stormen te
„ dugten hebben ” (*).
Dé befchryving , welke Plinius geeft van
den Alcyon, heeft doen denken, dat het de Ys-
vogel ware, dien men derhalve Alcedo noemt.
Dezelve, immers, onthoudt zig aan den Oever
van de Zee en Rivieren in Europa en Afia;
doch
(*) Halcyonibus teduclis , was het Opfchrift van den Gedenkpenning,
die, na ’t dempen van den Oproer in t Jaar
1696, te Amllerdam aan de Burgers werdt iiirgedeeld, om
dat de Stad weder in rulle was gebragt; ’t welk zekerlyk op
deezén Fabel ziet, en kwaalyk by Luiscius vertaald wordr;
na het t 'en d e tb ten g en der HaUyonertt
v A n d e Y s v o g e l e n . p p !
doch al het verwonderlyke, dat de Ouden nieG ifa
alleen, maar de Hedendaagfchen zelfs, heb-
ben opgegeven van het konftig maakzel van des- HqofD'.
zelfs dryvend Neft, komt daar opuit, dat het- stuk)
aelve uit Strootjes o f Rietjes en Vifchgraaten
famengelteld zy ; weshalve het, door Ouderdom
droog geworden , zekerlyk moet dryven
op het Water. Men vindt deeze Nellen in Gaten
aan den Oever, Ibmtyds vry diep in de Grond.
Het Wyfje legt al vroeg haare Eijeren, die fom-
tyds reeds in ’t voorlt van April uitkomen : zie
daar hoe haare Broedtyd in de Winter zy. Zy
broedt, zegt men, twintig Dagen en geduurende
dien tyd brengt het Mannetje haar getrouwelyk
eeten aan, ’t welk in Vilch beftaat. Deswegens
wordt deeze Vogel, in ’t Franfch en Engelfchj
Viffcher geheten , of Martinet - Pefcheur ,
dewyl hy naar een Zwaluw gelykt, en mkP
fchien om dat hy zo fraay is gekleurd, Ko-
nings-Viffcher. De naam van Ysvogel fchynt’er
'aan gegeven te zyn , om dat hy in het midden
van den Winter, wanneer ’er Ys legt, meelt
o-ezien wórdt, moetende dan meer zwerven om
de kolt te zoeken. Men zegt dat zy zelfs onder
Schotfen Ys duiken en aan de andere zydé
weder uit het Water komen.
De Europifche Ysvogel heeft öngevaar de Gelïalfé,
grootte van een Lecurik. In fchoonheid van
Pluimagie overtreft hy byna alle andere Vogelen
van dit Werelsdecl, daar hy in ’t algemeen
vry zeldzaam is, niettegenftaande het Wyfje
I. D eel. IV. Stuk. C c z ö *