IT.
A fdeel.
XV.
Hoofdstuk.
35*3
breke blyven, van aan deeze Vogelen een def.
gelyfce fchuilplaats toe te fchikken, als hy aan
de Zwaluwen geeft. Maar, hoewel dit Iaatfte,
miïïchien, by geval zou kunnen gebeurd zyn;
is men thans door een Oog-getuige verzekert,
dat de Koekkoeken, zo wel als de Kwartels en
andere Vogelen, weczcntlyk naar wanner Landen
verhuizen (*)«
Onder alle Vogelen is ’er geen, zo veel ons
bekend is t, die zulke zonderlinge Eigenfchappen
heeft. De Koekkoek maakt zelf geen N e ft,
maar legt zyne Eijeren in de Neftjes van andere
Vogelen, die veel kleiner zyn dan hy, en
laatze door die Vogeltjes uitbroeden. Verfchei-
de geloofwaardige Luiden hebben dit (tuk, dat
uit zig zelve niet onwaarfchynlyk is Ct) > bewaar
(*) Zie het Berigt van den Heer Goueheu , van Mal-
tha gezonden aan den Heer R iaumür , hiervoor ,bladz. 17,
(j-) Ik zeg, dat het niet onwaarfchynlyk is; want men
weet, dat de Vogelen zeer dom zyn in dit ftitk, broedende
allerley Eijeren uit, die men in plaats van de hunnen
ïi'iliefjes in hun Neft fegt. Ik zelf heb, omtrent agr-
tien Jaar geleeden, de proef daar van genomen, door vier
Hoender-Eijeren, niet van de grootften , te leggen in hes
Neft van zwarte Kraaijen , daar ik de Eijeren tevens uithaalde.
Eerft leid’ ik 'er drie in, die bruin gemaakt waren;
doch bevindende, dat er ruimte eenoeg was, bragj
jk ’er den volgenden dag een vierde in, datalleenlyk met
Potlood was beftreeken. De Vogel bleef broeden en op
den behoorlyken tyd kwamen de Eijeren uit . behalven
één. De Kraay deedt de Kuikentjes geen leed, daar hy
zo gulzig is, en zy zig aan my, één voor één, door hun
piepen, uit den top des Booms klaar ontdekten. Ik kreeg
'er twee Hennen van met een Haan, die ik verfcheide»
faaren heb gehouden en niet bevonden dat ’er eenig ver«
fchil in was, van andere Hoenderen«
waarheid. Het Wyfje verkiert de Neften van j j .
Vogeltjes die van Iufekten leéven , gelyk Groen- A fdeel.
lingen , Ballerd - Nagtegaalen , Roodborrtjes,
Leeurikken en dergelyken ( * ) , leggende daar
STUK.
een Ey in, ’t welk, met of zonder de eigen
Eijeren van die Vogeltjes, wordt uitgebroed.
De jonge Koekkoek laat zig eeten brengen door
zynen Vóedfter, verfcheide Weeken lang, en
door zyne happigheid moeten de andere Jongen,
zo zy ’er zyn , van Honger fterven. Ook zegt
men, dat hyeindelyk zyn Vóedfter zelf opvreet,-
om welke reden hy als een Zinnebeeld van de
grootfte ondankbaarheid wordt aangemerkt.
Dit laatfte zal miilchien wat ongeloofbaar
voorkomen; doch ik vind h e t, insgelyks, door
Oog-getuigen beveiligd. Iemand verhaalt, dat
h y , ongevaar zeftien Jaaren oud zynde, in de
Tuin het Neftje vond van een Bafterd-Nagte-
gaal, waar in een groot Ey lag; ’t welk zyn Vader
Voortteeing.
hem belette daar uit te neemen, denkende
of het ook van een Koekkoek mogte zyn. Daar
kwam , inderdaad, na verloop van eenigen tyd,
een Koekkoek uit, en deeze Jongeling deedt
hem in een Konwtje met het Neft, laatende
het Kouwtje in de Tuin. Het duurde maar
weinige Dagen, of hy vondt den Bafterd-Nag*
tegaal tullchen de traaliën bekneld zitten met
zyn Hals, terwyl de Koekkoek deszelfs Kop in
zy,
(*) L innasus zegt, dat hy in Sweeden gemeenlyk
wordt opgevoed van de witte Kwikftaart. Faun. Sute*
p. 27.
I'. Peki. IV. STUK, Z 3
m
| f f