IT.
Afdeel.
I. Hoofdstuk.
^iSlmphibia
De Stern
«Ier Vogelen.
„ gen van den N y l, zeer menigvuldig in Egyp-
,, te; doeh dat de onzen zo ver trekken zou-
,, den, kan ik naauwlyksgelooven. VanKwar-
„ telen worden, in ’t begin van Maart, de
„ Velden der Egyptenaaren bezogt; maar, als
, , de Oogft in huis is , verdwynen zyaltemaal.
„ Zo komen ’er ook, in de Maand Oktober,
„ Kraanvogelen in menigte* uit Turkye. De
„ Pelikaanen trekken in ’t midden van Septem-
„ ber, op ryën en met een Hompen hoek ge-
33 fchaard, op gelyke manier als de Ganzen ,
, , in Egypte, houdende by Zomer hun verblyf
, , aan de Zwarte Zee en de Oevers van Grie*
3, kenland. In ’t laatfte van September of in ’t
,, begin van November, tegen ’t endderOver-
33 ftroominge, komt een ongelooflyke menigte
„ van Kraaijen in Egypte, om deKikvorfchen
33 en andere Dieren van beiderley Leven * , die
33 dan het geheele Aardryk aldaar bedekken,
„ met de Reigers en Valken op te zoeken.
,, Deeze Kraaijen. die in Vrankryk en Enge-
,, land den Zomer doorbrengen, zyn nimmer
33 in Sweeden te vinden.
Zo zien wy dan de Verhuizing der Vogelen,
uit het een in ’t andere Wereldsdeel, door
Oog getuigen geftaafd. Ik gaa over tot eene
andere Eigenfchap, die de Vogelen niet minder
van byna alle andere Dieren onderfcheidt, te
weeten hunne Stem. Immers de meefle Dieren
maaken wel eenig Geluid, ’t welk in fommi-
gen de kragt van des Menfehen Stem ver te bo.-
ven gaat, doch het is veelal niet dan eenfoort n.
van Gefchreeuw, Geloeij of Balken, ’t welk A fdeel.
door zyne eenvormigheid het Oor verveelt of S^ ° 0II>
het Gehoor byna verdooft en tot afgryzen of
verfchrikking ftrekt; daar, in tegendeel, het
Geluid, ’t welk de Vogélen maaken, in ’ t algemeen
de Ooren ftreelt, en in fommigen den
hoogfteh trap bereikt van lieflykheid, onnavolgbaar
voor de bevalligfte Keelen o f welluidend-
fte Inftrumenten.
Ondertuflchen, fchoon de Vogelen nader aan
ons fchynen te komen door hunne Stem, dan
de Viervoetige Dieren; dewyl ’er onder zyn,
die men niet alleen konftige Deuntjes zingen,
maar ook praaten leeren kan; verfchillen nog-
thans de Werktuigen hunner Stem meer van
die van onze Stem, dan de Werktuigen van de
Stem der Viervoetige Dieren, en hebben een
grooter getal van opmerkelyke byzonderheden.
Zy hebben, zo wel als w y , een Spleet * aan den • ciottit
ingang der Lugtpyp f geplaatft, doch welker \ Tucht*
Lippen, onbekwaam zynde tot het maaken van
genoegzaam vlugge drillingen in haare ongevoelige
deelen, byna niets tot de formeering
van de Klanken toebrengen. Hierom heeft de
Natuur hun begaafd met een tweede Lugtpyp,
die men de inwendige noemt, gelegen daar de
Stam der andere zig in twee Takken verdeelt, en
hier zyn de Werktuigen geplaatft, die voornaa-
melyk dienen tot de vorming der Klanken. Deeze
Werktuigen moeten wel onderfcheiden wor