TL
A fdeel.
1. Hoofdstuk.
StrandvO'
gelen.
en allerley wat de Zee opwerpt, en, hun da-
gelyks door den Vloed aangebragt zynde, van
de Ebbe terug gelaten wordt. Zy waagen zig
niet ver in ’t Water, en kunnen derhalve als
een middelfoort tufTchen de Land- en Watervogelen
worden aangemerkt.
Van deeze laatftgemelde Vogelen heeft Noorwegen,
zo wel als de Noorder- en Wefter Eilanden
van Schotland , een onbefchryflyke menigte
, die in de uitgeholde Oevers en kloven
der Bergen o f Steenrotfen huisveften en van
welken men, b y flilW e e r , de Zee , zo ver het
Gezigt reikt, ziet grimmelen. De Sehaalen hunner
Eijeren zyn dikker en harder dan gemeen-
ly k , ’c welk men zou kunnen aanmerken als
eene voorzorg der Natuur, om deeze Eijeren
een weinig meer voor de verkoeling te befchut-
ten , terwyl het Wyfje afwezig is om haar
Voedzel te zoeken: doch de meeften worden
v an ’t Mannetje en W y fje , beurtelings, uitgebroed.
Deeze Eijeren, die men op fommi-
ge plaatfen in groote menigte kan vinden ,
ftrekken tot Voedzel der Ingezetenen van die
Landen , en worden ook naar de Steden ge-
bragt. Voorts trekt het Landvolk zyn voordeel
van de Vederen en het Dons, ’t welk
dit Gevogelte in menigte vallen Iaat, in te zamelen.
Het Vleefch van fommigen is eetbaar
en fmaakelyk, van anderen wat Thraanig en
geil, wordende van de Boeren in Azyn half
gaar
gaar gekookt, o f ingezouten, tot Voorraad tegen
den Winter.
Hoe menigvuldig, nu, deeze Strandvogelen
in de Noordelyke Landen z y n , zy onthouden
zig in zulke ontoeganglyke Verblyfplaatfen,
dat het veel moeite en levensgevaar koft, hun
te vangen. De Boeren houden wel Honden daar
toe, doch zy moeten zelf de fteile Rotfen beklauteren,
en van derzelver toppen elkander
aan een lange Koord nederlaaten, om de Vogels
, ’t zy met de Hand te grypen of met een
Stok dood te flaan. Op ’t Eiland Faro, van
waar men jaarlyks eenige duizend Ponden Pluimen
naar Koppenhagen zendt, gefchiedt de
Vogeljagt op dergelyke manier als in ’t Noord-
land van Noorwegen, wordende door den Heer
D ebes , die veele jaaren aldaar Paftoor geweeft
is, zeer uitvoerig befchreeven.
„ Het is naauwlyks te gelooven, zegt hy,
„ met hoe veel moeite en gevaar deeze
,, Vogels worden opgefpoord in fteile Geberg-
„ ten, waar van de meeften over de tweehon-
„ derd Vademen hoog zyn. Ook ishetgantfch
„ byzonder V o lk , door de Natuur als daar op
,, afgerigt, die men noemt Vogelaars of Vo-,
„ gelvangers. Zy gebruiken’er, tenvoornaam-
„ fte , twee manieren toe, klauterende of van
„ onderen by hooge Rotfen o p , die zo fteil
,, zyn als een Muur, o f laaten zig aan een dik
„ Touw van den Top des overhangenden Bergs
npder, om in de holte te komen. Als zy
I. deu. iv , sm*, A 3 s> ’er
I. Hoofdstuk.
Gevaarly-
ke Vogel-
vangft in
Noorwegen,
euz.