45o B e s c u r ï v I h o
jX. kleedende eerft het Takje en verder daar eed
A fdeel, hoopje Katoen op vaft maakende, van een Vin-
XXIII. aer hoog. Dit Katoen Ipreidt zy , vervolgens,
stuk* " met ^aar Bekje en P°otjes> t>yna draadje voor
draadje u it, en maakt ’er dus een Neftje van;
’ t welk eindelyk, zeer konftig , met een ge-
weefzel van Houtvezeltjes en Mos omkleed
wordt. Deeze Neftjes hebben omtrent de grootte
van een half Hoender-Ey, zynde wonderbaar
net en fyn van maakzel. Nooit broeden
deeze Vogeltjes meer dan twee Eijeren, van
grootte als Erwten, wit met eenige kleine Vlakjes.
Het Mannetje en Wyfje zitten ’er op,
beurt om beurt, doch het Wyfje veel langer
dan het Mannetje: zy verlaat dezelven niet,
dan eenige oogenblikken ’s avonds en ’s morgens
, om Voedzel te gaan zoeken , en middeler-
wyl vervult het Mannetje haare plaats. De Broed-
tyd duurt tien o f twaalf dagen, en de Jongjes,
uitkomende, hebben naauwlyks de grootte van
een gewoone Vlieg en worden allengs bekleed
met een fyn Dons, dat zy vervolgens verwis-*
felen met Veertjes. Men verbeeldt zig , dat zy
van de Ouden niet anders gevoed worden , dan
door hun aan de Pypagtige Tong, die met Honig
vervuld is , te laaten zuigen.
L abat verhaalt, dat een van zyne Konfraters
een Neftje met jonge Kolibrietjes vindende ,
hetzelve mede naar Huis nam, en , toen deeze
Jongjes vyftien o f twintig Dagen oud waren
, dezelven deedt in een Kouwtje, ’t
welk
welk hy plaatfte in ’t Venfter-Raam van zyne R.
Kamer. alwaar de Ouden niet nalieten hunne A fdeel.
Jongen eeten te komen brengen, en zo tam
wierden, dat zy nooit uit de Kamer gingen, stuk.
blyvende ’er, zonder dwang,' met hunne Jongen
eeten en flaapen. Hy hadt ze dikwils, alle
yjgj* ^ op dtm Vinger van dien Pater zien zitten,
kweelende als of zy op een Boomtakje zaten.
De Pater voedde hun met een dun Papje, van
Biskuit, Spaanfche Wyn en Suiker, gemaakt;
waar in zy hun Tongetje ftaken, en, veiza*
digd zynde, vloogen zy herom, al zingende. Hun
Gezang beftaat in zeker gebrom, dat zeer aangenaam
is te hooren; zynde zagt en tevens helder
van Klank, naar evenredigheid van’t Werktuig
, ’t welk hetzelve voortbrengt. Ik heb
niets beminrielyker gezien, zegt L abat , dan
deeze vier kleine Beeftjes, die binnen en buitenshuis
om ons heen zweefden, en, zo drazy
geroepen werden van hunnen Vocdfter*hecr, by
hem kwamen. Hy hielde dezelven dus, v y fo f
zes Maanden lang; maar in den tyd, wanneer
hy hoopte dat zy wel haaft aan ’t broeden zouden
gaan, op zekeren avond by ongeluk vergeten
hebbende het Kouwtje, waar in zy gingen
flaapen, aan een Touw, dat aan den Zolder hing, •
op te hangen , om ze voor de Rotten te bewaa-
ren; hadt hydefpyt, van z e , des anderendaags
’s morgens, niet weder te vinden.
Men vindt de Bloemzuigertjes meeft in Zuid- Gebruik.
Amerika. De gewoone Kolibrietjes komen op
I.D kei XV. Stuk. F f 2 de