i I H l
IJ. meefte Bloemen in haar midden laaten uitzypa-
A fdeel. j£n^ £e aazen> Zy doen dit op een zeer ge-
Hocxfd- makkelyke wyze , doormiddel van hunnen lan-
stuk. gen Bek en het uitfleeken hunner Tong, die
Pompswyze gemaakt is, gelyk ik gezegd heb,
Middclerwyl zyn hunne Wieken in zulk een
vlugge en geduurige beweegmg, dat men die
naauwlyks kan onderfcheiden. Het Vogeltje,
imfners, onthoudt zig byna nooit op eene zelfde
plaats; het is fteeds vliegende en doet niets
anders dan van Bloem tot Bloem te gaan, daar
het, zonder met de Pcoten zig vaft te houden
o f op te gaan zitten , den Honig o f Daauw uit
^vergadert. Middelerwyl maaken zy een ge.
brom ofgefnor, ’t welk naar bur, hur, gelykt,
en waarfchynlyk den naam van Ronkertjes aan
fommigen heeft doen geeven. Somtydsblyvenzy
ook, onder ’t Bloemzuigen, aan hunne Vlerkjes
op de Planten hangen.
Men kan deeze Vogeltjes met een Snaphaan
fchieten, wanneer dezelve met Zand in plaats
van Hagel wordt geladen; maar hier door wordenze
ligtelyk bedorven. De Kinderen vangenze,
gemeenlyk, door middel van Rietjes,
die overdwars aan een Stokje zyn gebonden, en
be-
(*) In de Afbeeldingen op Plaat XXXVI, zyn de-
zelven, wel is waar, meed al zittende aan de Bloemen
te zuigen, verbeeld; doch mén heeft daar in de Plaaten van
B risson gevolgd, alwaar veelen deezer Bloemzuigertjes
in dat Poftuur, ’t wélk bekwaamd was om hunne ge-
flalte uit te drukken, en tevens eenig denkbeeld te gee»
ven van hunne ievenswyze, worden vertoond.
beftreeken met een foort van Vogel -L ym ,
dat men maakt van het Sap van zekeren Boom,
’t welk dik wordt als men ’t maar in de Hahd
wryft. Zy verbergen zig ónder een bloeijendé
Heefter,en zagtelyk dit Rietje over deBloemert
zwaaijendeiworden de Kolibrietjes door den glans
van de Gom aangelokt, fteeken’er hunne Tong
in en raaken dus valt, zonder dat hunne Veertjes
befchadigd worden. Men drukt het Vogeltje
K
Afdeel!
xxiii.
Hoofd.
stuit;
dat, gevangen zynde, fchielyk fterft, dan aan-
ftonds een Houten Pennetje van agteren in ’C
L y f , en haalt ’er de Ingewanden üit; waar na men
ze in de Schoorfteen j omtedröogen, ophangt,
’t Is egter beter hün, in Papier bewónden, door
middel van een Kaghel te droogen; aangezien
de Rook en ’t Stof, of een te fterke Hitte*
eenig nadeel toebrengt aan den luifter van hun
Pluimagie, dat, door zyn gloed van Goud en
fraaye weerfchyn, verwonderlyk fchoon is.
Niet minder aardigheid heeft in de Neftjes
plaats, die zy in de Lugt vüfl: maaken aan ee-
nige kleine Takjes , doorgaans van Oranje- of
Citroen- en Ook wel van Granaat - Appel Boo"
men, welker Bloemen hun een aangenaam Voed»
zei verfchaffen, ja dikwils onder aan het Rieten
Dak der Huizen, of op andere Plaatfen,
daar dezelven maar voor Wind, Regen en Zon-
nefchyn, befchut kunnen zyn. Het Mannetje*
zegt men , gaat de Stoffen haaien: het brengt
Katoen aan, dat het op de Boomen vergadert*
foaar mede het W y f je haar werk begint, om-
De Nefijel
:n Eijertjes;