XVII.
hOOFD-
5TUK.
3&Ó B E S C H R ï V I S O
de agterfte Vezelen der takken van het Töd-
gebeen, en dit maakt dat de voorften , met de
Tong en derzelver Scheede, door de Samentrekking
deezer Spieren met kragt wordt uiÉ
den Bek geftooten; ’t geen niet zo wel hadt
kunnen gefchieden, indien de Kraakbeenige enden
ze lf aan Been gehegt of gewricht waren ge-
weeft.
Om de Tong weder in den Bek te haaien is
de gemelde Scheede voorzien met twee Spieren ,
die, alzo dit Lighaamsdeel een zelfden Weg terug
moeft gaan, met twee Hagen zyn gewonden
om het hovende gedeelte der Lugtpyp, van
welke deeze Spieren haaren oorfprong neemen.
Hier toe helpt ook de Veerkragt der Banden
van aanhegting, behoorende tot de eerdgemel*
de Spieren, in de Neus. Boven op den Kop is
eene fleuf, die met de Huid een Kanaal maakt,
waar in de Kraakbeenige takken van het Ton-
gebeen een vryën loop en Speeling hebben, in
het uitfchieten en terug haaien van de Tong,
zonder zig zydewaards te kunnen verplaatzen.
Indien men op dit alles agt g e e ft, zo is ’t
blykbaar, dat Borelli zig grootelyks vergift
hebbe ten opzigt van de werking deezer Spieren.
Begrypende, immers, dat de T on g , met
het Tongebeen en deszelfs takken te famen,
agt Duimen lang zyn, en dat daar van telkens
vier Duimen uit den Bek komen, zo moet men
toeftaan, dat de Spieren, zo wel die de Tong
uitfchieten als die dezelve inhaaien, elk vier
Dui*
Duimen moeten ingekort worden tot deeze werking.
Het blykt dat die Autheur niet geweten
heeft, dat deeze Spieren de geheele uitge-
ftrektheid van het Tongebeen langs loöpen,en
bverzulks bekwaam zyn tot zulk eene inkorting.
Perraült was, in dit geval, nog meer
van de koers ; dewyl hy van de Spieren, die
om de Lugtpyp gcüagen zyn, in ’t geheel geen
gewag, maakt. Ook is al het onderzoek van
deeze Heeren bepaald geweeft aan die Spieren ,
Welken de Tong uit en in den Bek doen gaan;
daar zy niet gedagt fchynen te hebben om de
vier eigen Spieren, welken de Tong in deezë
Vogel heeft, door welken zy op- en neder-
Waards , naar deeze of gene zyde, getrokken
wordt, ’t zy dat zy zig binnen of buiten den
Bek geplaatft bevinde.. Deeze allen neemen
haaren oorfprong van het vborfte deel der takken
van het Tongebeen, twee van den eenen;
twee van den anderen, en loopen uit in vief
dunne Peezen, die het lighaam des Tonge-
beens omvatten, en ingeplant worden in den
wortel van het kleine Beentje der Tonge. Allen
te famen werkende , houden zy de Tong
regt : in ’t byzonder werkende , brengen zy
die naar dezen o f genen kant, op- o f neder-
waards: zo dat de Tong, uit den Bek gebragt
bf weder in gehaald zynde, door de vier boven
gemelde Spieren; dus altoos in ftaat gefield
Wordt tot die beweegingen, welken het vangen
I. Deel. IV. Stuk, Bb 2 Ctl
TI. .
A f d e e K
x vm
Hoofds+
ük: