V.
Hoofd»
STUK.
overdwars, eenigerraaate gegolfd; zo dat ieder
Veder met v y f o f zes bruine Banden getekend
zy. De Wieken zyn bruin, met witte Vlakken
dunnetjes overfpreid; dewylde bruine Slagpennen
aan de kanten, met rondagtige witte
Vlakken zyn getekend. De Staart een Voet
lang, fmal, bruin, met negen o f twaalf witag-
tige Banden omringd. De Kop Afchgraauw, met
famengehoopte flippen o f golfjes gedekt; aan de
zyden vuilwit. De beide Ooghoeken zwart. Van
de Ooren a f, daalt een langwerpige zwarte Vlak
neder tot aan de Onderkaak, allengs verfmallen-
de, waar aan volgt een dergelyke Afchgraauwe
Vlak, dunnetjes zwart gegolfd, en verder een
andere zwarte Vlak, gelyk aan de eerfle, waar
mede zy van onderen famenloopt. De Kin o f
Keel is met een kleine zwarte Vlak gedekt'.
De Beenen zyn Afchgraauw gevederd, met
bleeke ftreepen; de Nagelen zeer fcherp, en
bleek zwartagtig van kleur (*).
L1NN2EUS zegt, dat deeze Vogel de grootte
van een Rave heeft, terwyl hy den Steen-üil
met Goudgeele Oogkringen, die in Noord-
Sweeden huisvefl , by den Koekkoek vefge-
Iykt. In dat geval komt hy overeen met de
grootflen der gewoone Nagt-Uilen, die NoEbua
major genoemd worden by de Schryvers. In dien
het de aangehaalde is van R a y , zou hy in ’t
Franfch Hukte hceten, in ’t Engelfch Owl,
in t Hoogduitfch Eult, in ’t Neerduitfch Uil t
. we»
Fann, Snee. p. 17 , jS,
wegens het naare huilende Geluid, dat hy
maakt. De gewoone naam van deezen, egter,
is Kat• U il, in ’r Hoogduitfch Kantz of Kautz-
lien, welke laatfle naam nogthans meer op den
volgenden fchynt te paffen.
De Kat-Uilen muizen flerk, en men vindt in
hunne Neflen een menigte Ongediert ; wes-
halven de Boeren hun gaarn in de Schuuren
en Stallen zien huis vellen. Zy leggen twee
Eijeren, en, als men die met Hoender of Dui-
ven-Eijeren verwiffelt, gaan z y , even als de
Kraaijen, niettemin met broeden voort; doch,
zo dra zy bemerken dat het hun eigen Jongen
niet zyn, vreeten zy die op. Zo de Uil met een
Kat aan ’t vegten raakt, gelyk fomwylen gebeurt,
fcheiden zy niet van elkander, tot dat
een van beiden dood gebleeven zy. Ook zyn
deeze Dieren, hoe zeer in gedaante van den
Kop en levensmanier naar elkander gelykende,
altoos bittere Vyanden.
( 1 1 ) Uil met een gladden Kop, de Slagpennen
•wit; met vyf ry'ên van Vlakken.
Dit is de kleinfte onder de ongehoornde, gelyk
het Boom-Uiltje onder de gehoornde o f
Oor-Uilen.' Men vindt hem o ok, by de Schryvers,
(11) Strix Capitellsvi, Remigibus albis; maculisquin-
que ordimun, Faun. Suec. f3. Noöua minima. Gesn,
610. Aldr. Otn. Libr. VIII. Cap. 7. Will.
Ornitb. 69. Tab, 13. R aj. ^Av. 26. N. 6. A lbiN^
•a I v. ï i . p. 12. T. 12. Frisch, *Ay> Xab. Z99*
I, J)SM,« 1Y, Stvie,
IT.
Afdeel.
V.
Hoofdstuk.
Nuttigheid
der Kaï-
Uilen.
XL
Fajferifss,
Klein Éas-
Uiltje.