T. Hoofdstuk.
maar de
wryving
door de
Wanden
van de
zyn ; gelyk Hennip-, Kanary- en Raapzaad,
die zy behendig kraaken, laaiende de Doppen
vallen en het Merg alleen inzwelgende. Die
Merg, nu, kan gemakkelyk worden gekneusd en
tot Pap gemaakt door de werking van de Maagr
fpieren, zonder ’t behulp van Steentjes.
Even ’t zelfde, als in de eerAgemekie Vogelen,
heeft plaats in de Struifen, de Trapganzen
en dergelyken,. die Rukken Yzer en Koper,
o f ook Rukken Gelds, wanneer men hun die
geeft, inzwelgen. Immers , dat zy dit geenzins
doen om het Zuur te temperen, is my ge-
bleeken, wanneer ik zulke Rukken Gelds, die
aan de eene zyde hol, aan de andere bultig
waren, uit dezelven wederkreeg. Ik z a g , naa-
melyk, dat de Stempel aan de bultige zyde by-
na geheel was uitgefleeten. terwyl het Geld,
aan de holle zyd e , niets geleeden hadt. Bovendien
zyn ’er twee zaaken , die my vaRelyk
doen befluicen, dat deeze afflyting geenzins door
een Zuur vogt kan veroorzaakt zyn ; vooreerR s
pm dat het Geld alleenlyk afgeAeeten was in
de uitpuilende deelen, die voor de Wryving
bloot Ronden: ten anderen, om dat de afge,
fleetene plaatfen glad waren. Nu weeten w y ,
dat in alle uitknaaging, welke door Zuur ge-
fchiedt, inzonderheid in de Mctaalen, de oppervlakte
oneffen is en mat; gelyk dus het Zilver
wordt wit gemaakt, om zig als nieuw te ver-
toonen, enz.
Qm even die zelfde reden is ’c, datdePaarlen,
Ien, die men een Haan of Hen laat inflokken,
van deeze Vogelen niet dan glanfiger en helderen
geloosd worden r daar zy in tegendeel, indien
’er zulk een fcherp Zuur plaats had in der-
zelver Maag, of ontbonden, o f ten minRen dof
zouden moeten zyn (*).
Het maakzel van de Maag, beRaande uit zeer
harde Wanden, die in fommigen niet Eelt-
maar Hoornagtig zyn, en zeer digt op elkander
fluiten, als twee Molenfleenen ; moet dan dê
voornaamfle oorzaak zyn van de Verteering in
de Graan-eetende Vogelen. Hier by komt eg*
ter, in dezelven, nog een ander Geflel, niet minder
nuttig; te weeten een Krop, welke egter
in de Kalkoenen en verfcheide anderen niet gevonden
wordt. In de Duiven, Hoenderen,
Faifantcn, verwydt de Zwelgpyp zig omtrent
in ’t midden van den Hals, en maakt eenfoort
van langwerpig ronde Z a k , welke zig tot aan
het BorAbeen uitArekt. Onder deezen Zak, dien
men de Krop noemt, wordt de Zwelgpyp weder
naauwer en loopt door de BorA, leggende
op de Wervelen van de Rug, tot dat z y , een
weinig boven de Maag, weder uitzwelt door
een krans van Klieren, zeer konflig gefchikt en
inzonderheid in de Kalkoenen by uitAek fraay
om te befchouwen, niet minder dan de Kringen,
(*) Du Verney fupra Tom. I. pag. 276. Men kan
de Proefneemingen 'van den Heer ReaUMür . die tot beveiliging
daar van Urekken, nazien in de Uitvtzogte f'w*
handelingen. IV. Deel bladz 360.
I, Dus.. IV.[Stuk, C 4
II.
A fdeel.
I. Hoofd*
STUK,
als ook de
weeking
in de Erop.