VI.
Hoofd.
STÜKj
Karol ini *
fche..
ÈS4- B E S C H R I J V I N G V A N
rus is in ’ t Werk van J ohisston op Tab. X LIIL,
onder den tytel van Pica glandarice genus, gc-
plaatfl. Weinigen, egter , brengen hem tot de
Aaklters, hoewel de Naam van Garrulus zekere
Klapagtigheid fcbynt aan te duiden ; daar men
mede zien zal op ’t woord ziziri, ’c welk hy
dikwils herhaalt, en weshalve fommige Duit*
fchers hem Zinzerelle noemen, en de’Engelfchen
Bobeemfcbe Gaay o f Snater aar, de Franfchen Ja.
feur de Bobeme. Sommigen geeven .’er ook den
Naam van Wipftaart, Sneèuwvógel en Zyde-
Staart aan; doch de gemeene Naam, in ’t Ne-
derduitfch, is Beemer of Zwarte Mantel.
Dit Vogeltje is maar weinig grooter dan een
Leeurik, en verfchilt derhalve in grootte naauw-
lyks van de andere Klaauwiefen. Het is gekuifd;
bruinagtig graauw over ’t geheele L y f , doch.
naar den Kop toe bruin-wic, en geheel zwart
aan de Keel, by de Oogen en Neusgaten, aan
den Bek, Pooten , Slag en Staartpennen, welke
laatften egter geele tippen hebben, ’t Schynt
dat de Staartpennen zagter zyn dan gewoonlyk.
De Oogkrïngen zyn rood. Het onthoudt zig in
de Boflchen van Europa, en leeft van veeler-
ley Befiën o f Vrugten, gelyk de Lyfters, doch
Druiven en Jeneverbeiïen bemint het meelt.
Als eene-Verfcheidenbeid wordt, tot deeze
Soort, van den Hee»LiNNAcus gebragt de Ka-
rolinifcbe Snapper van Catesby, diende Mexi-
kaanen Caquantototl noemen, en Klein de Ka-
rolinifcbe klappende Lyfier, E dwards geeft daar
Van
b Ë K l a a u w i e r r 225
van ook eene naauwkeurige Afbeelding Q ) , II;
Waar uit blykt, dat de kleur van ’t boven - L y f Afdeeu
fosagtig is , die van ’t onder- L y f geel ; de Hoo^ ‘.
Borft wit, de Slagpennen zyn blaauwagtig stuk.
Afchgraauw, gelyk ook de Pooten en- Staart,
die Goud-geel is aan ’t end. Hy z e g t, dat de
Wyfjes niet zo helder gekleurd , noch
ook op de Vleugels met donker-roode flippen
als Zegel-Lak getekend zyn , gelyk de Mannetjes
van deeze Vogelen. Zy zyn gekuifd*
even als deEuropifche Beemer.
VII. H O O F D S T U K .
Befcbryving van ’t Gellagt der P appegaai-
je n : derzelver onderfcbeiding in Ara’s of
Weftindifche Raaven , Kakatoes , Lorys*
Pappëgaaijen , Parkieten én Parkietjes,
volgens den Heer B riüson. Derzelver menigvuldige
Verfcheidenheden ioegepajl op dé
Soorten , die L innjeus opgeeft. Hunné
Naam , Woonplaats, Eigenfcbappen en Gebruik.
HEt Kenmerk van den tweeden Rang der Verdeeling
Vogelen by den Heer L innaeus , i s , dat zy vNa”u^lK*
den Bek eenigermaate famengedrukt aan de
zyden , o f als een Mes hebben, met eene
bultige of ronde Rug * dat is als een Snoeimes •
of
( f ) Tom. V. PI. 242.
ï. DsEi, IY.SIVK. P
m