II. Zyn Bek munt in grootte uit by dien der an-
Afpeel, ^ere Soorten, naar evenredigheid van het Lig-
Hoofd ^aam > ’c welk omtrent de ly vigheid heeft van een
stuk. Aakfter. Egter is de geheele langte, van’t end
des Beks tot aan ’t uiterfte van deStaart, maar
agttien en een half Duim; waar van de Bek en
Staart ieder omtrent zes Duimen uitmaaken.
Het L y f , de Bek en Staart, zyn derhalve, in
deeze Vogel, nagenoeg even 'lang, ’t welk ’er
een zeer mismaakte geftalte aan geeven moet.
De kleur is , gelyk in de voorigen, zwartagtig
groen, maar boven op de Rug en aan de Stuit
naar ’t Afchgraauwe trekkende; de Borft Oranjekleur;
de Buik en onderfte Dekvede’ren van
de Staart rood; de Beftuurpennen zwart en aan
de tippen rood: de Bek geelagtig, gewolkt
met donkcr-groen , uitgenomen het end, dat
roodagtig is en zeer duidelyk getand.
™ (4) Toukan met een zwarten Bek, de Boven-
\Arauri. knak aan de zijden wit, aan den wortel drie.
Wit-Keel
vanBrafil. <obbig.
\ Zon deeze zyn , zo B risson aanmerkt,
die van hem de Brafiliaanfche met een witte Keel,
en van anderen de langbekkige Mofch genoemd
wordt ; hoewel hy de grootte van een Duif
heeft, zynde de Bek twee Duimen dik of breed
en
(4) Ramphaftos Roftro nigro, Maxilla fuperiore la-
teribus alba > bafi triloba. Syfl. Nat. X. Toucan. Edw.
%Av. 64. T. 64. Aracari. Marcgr. tras. 217. Rat;
*Av. 44.
en omtrent zes Duimen lang. De kleur is n.
groenagtig zwart, doch wit van onderen en o- ‘X
ver ’t bovenfte van de Borft loopt een roode jjoofd_
dwarsftreep of band; doch de Stuit is wit, ge- stuk.
lyk de Wieken van boven, die van onderen
bleek-rood zyn. De kleur van den B e k , die
aan den wortel, in ’t ronde, een zeer fmalle
zwarte ftreep h eeft, is van boven bleek-geel en
groenagtig, uitgenomen de randen, die Oranjekleur,
en met kleine zwartagtige bandjes getekend
zyn, en het end, dat, ter langte van on-
gevaar een Duim, glanzig hoog-rood is, gelyk
ook de Onderkaak, zynde deeze, voor ’ t ove-
rige,blaauw, naar den wortel bleek ft. De Neusgaten
zitten onder de Vederen verborgen en de
Zaagswyze infnydingen zyn niet zeer kenbaar.
De Heer Brisson befchryft, onder den naam Wir-Keel
van Wit-Keel Toukan van Cayenne, eenen an- Cayenne.
deren, waar van de Afbeelding hier nevens k pLj ^ a
geplaatft. E dwards, die ’er ook een zeer goede
figuur van geeft ( * ) , noemt hem den rood*
bekkigen Toukan. In grootte komt hy met den
naaftvoorgaanden Wit-Keel, en met den Geel-
Keel van Brafil over een. Zyn kleur is ook nagenoeg
de zelfde, zelfs ten opzigc van den roo-
den Band, dien hy dwars over de Borft draagt,
en van de Slagpennen; maar de Staart is van boven
Zwavelgeel. De Bek is v y f en een half
Duim lang, gelyk ook de Staart; het L y f zes Duimen
(*) ^Cr. pi. 2j3.
I. Deel, IV. Stwk, S 4