H. kleur is van boven ros, van onderen vuil Oran,
Afdeel, j6} ract zwarte dwars-kreepen; een halfmaans»
Hoofd wyze zwarte Vlak agter de Oogen: de Slag-
stuk. pennen bruin, aan de uiterke randen bleeker,
de Staartvederen van boven rosagtig van onde»
ren grys. De Bek' heeft; aan den wortel eene
Vleefchkleur, die allengs donkerer en zwartag-
tig wordt aan de punt: de Vingers en Nagelen
zyn zwart.
Kanadafche. Ik heb hier de Afbeelding ingevoegd van den
gekuifden Klaauwier van Kanada, welken de
Heer Brisson, uit het Kabinet van den Heer
Aubry, in zyn Werk geplaatft Tieeft. Deeze
verfchik niet merkelyk van den voorgaanden,
dan dat hy van onderen bleek' Afchgraauw is ;
de Kuif en Bork bleek-ros; de Staartpennen
zwartagtig, aan de randen en toppen wit; het
L y f van boven rosagtig bruin. Ik weet niets
van de eigenfchappen ddezer Kuifklaauwieren.
(2) Klaauwier , met eene Wigvormige Staart,
Jjcatbtttr. •• He aan de zyden wit is; een gryze Rug, de
Wag«r* Wieken zwart met een witte Vlak.
L innjeos hadt deezen te vooren, onder de
Sweedfche Dieren, by den naam van Ampelis befchree
(2) Lanius CaudS cuneiformi, lateribus albi; Dorfo ca-
ïio Alis nigris macula alba. Syfl. N a t . X. Ampelis ccrru-
lescen», Alis Caudaque nigricantibus. Faun.Suec. j%i. La-
nius Cinereus major. A ldbov. Ornitb. L f .p.^86. W il l .
Ornith. f ; r. 10. R aj. ^Ay. 18. A lb. x/ly. 2. p. j j. t.13. Pi»
■ . cacincrea FRiscH.w^T’.t.
fchreeven. Men kan hem, zegt h y , aanmer-
ken als een middelfoort, tuflchen de Havikken,
Kaaven en Moflchen. Het is de gemeene groo-
te Klaauwier van Europa, hoewel doch niet groo-
ter dan een Merel of zwarte Lyfter. De lang-
te wordt van den Heer Brisson gefield op negen
Duim vier Liniën, de hoogte pp zeven
Duim, zeven Liniën, en die van den Bek op
ongevaar een Duim.
De Italiaanen noemen deezen Klaauwier Fal-
conello of Valkje, en niet ten onregte, dewyl
men hem fomwylen , gelyk de Havikken, op
den Vogelvangft afrigt, zo Rajus getuigt.
LiNNiEus zegt, dat de Valkeniers ’er gebruik
van maaken, om de Valken te onderwyzen.
ZyngewooneLeeftogtbeftaat uitInfekten;doch
hy aafl: ook wel op ’t Gevogelte, en is zeer ftout,
takende zelfs Merels aan, en die verfcheuren-
de. Men ziet hem zelden te roeken zitten , dan
in de top der Boomen, o f boven op een Haag;
uitgenomen in de Herfk, en , geduurende dat
Saizoen, hoort men hem op verfcheide Toonen
zingen. Des Winters houdt hy een zelfden
Toon, die zig van verre duidelyk laat hooren;
omtrent als ’t Geluid van een Kat-Uil, die zy~
nen makker roept: fchreeuwende vry aangenaam
bouïn, houïn , dat hy dikwils herhaalt. Zyn
Nek maakt hy van M os, Wolle of Katoengras,
met een bodem van Hey; het is van binnen
met eenige vezeltjes Hooy bekleed. In het
Nek vindt men gewoonlyk zes Jongen, die
J*Dbel IV. Stuk, O 4
VI.'
Hoofd.
STUK.