B e s c h r y v i n ö
VU.
H oofdstuk.
I.
Macao.
Weltindi-
Iche Raaf.
1L
^Ararauna.
Blaauwgeele.
236
( 1 ) Pappegaay met een lange Staart, rood van
kleur, de Slagpennen van boven blaauw, van
onderen ros, de Wangen kaal en gerimpeld.
Deeze is een der grootften van het Pappe-
gaaijen-Geflagt, en ftondt als zodanig, met den
volgenden, reeds te boek by de Ouden. Men
geeft ’er den naam aan van roode en rood-blaau-
•we, o f ook van groote Pappegaay van Macao,
en noemt hem dus ook enkel Maccao o f Ara;
hoewel hy egter, in ondericheiding van de tweede
Soort , Araracanga genoemd wordt. Hét
L y f is van grootte als een Kapoen; de Staart,
dje zeer puntig is, wegens het uitfteeken der
twee middel fte Pennen, één Voet en omtrent
agt Duimen lang: de Bovenkaak wit, de Onderkaak
zwart. Hy onthoudt zig in Zuid-Ameri-
k a , en inzonderheid in Brafil; weshalve men
hem, verkeerdelyk, Oojlindifcbe Raaf genoemd
heeft: miflchien, om dat men meende, dat de
Naam van Macao, in China, afkomftig ware.
(23 Pappegaay met een lange Staart, van bo.
ven blaauw; de Wangen kaal, met gepluimde
Jlreepen.
__ Dee*
(1) Pfitfacus macreurus ruber, Remigibus fupra cceui-
leis, fubms rufis, Genis nudis rugofis. Syft. Nat. X.44. Pfitta-
cus Cauctè cuneiformi, Temporibus nudis rugofis. Syfl.
Nat.W. 18.Pfittacus maximus alter. Aldr. Ornitb. L. ir .
C. 3. Will. Ornitb. 73. R a j . ^ ly . 29. Albin, Av.I , p.
T. 11. Edw. ^Ay. 158. T. 158. Pfittacus eryhrocya-
neus. G*sn. ^Ay. 721. Araracanga Margr. Bras. 266.
(2) Pfirracus macrourus fupra coeruleus, Genis nudis,
lineis plumofis. Syfl.Nat. X. Pfittacus Caudtk cunei for-
mi* Teroporibus nudis, lineis plumofis._ Syfl Nat. VI.
Pfit»
V A N D E P a p P E G A A I J E N . 237
Deeze wordt, in Zuid-Amerika, Ararama ge- jj.
noemd, doch gemeenlyk de blaauw-geele Pap- Afdeel*
pegaay o f Ara, en hy ftaat, zo wel als de voor- VU.
gaande, onder den naam van allergrootfte Pap- STÜK"
pegaay by de Ouden bekend. Hier te Lande
noemt menze beiden , doorgaans, Wejlindijche
Raaven. De Kleur is in ’t W y fje , aandeBorft,
Buik en Staart, van onderen, geel; in bet Mannetje,
rood: boven op ’c L y f , zyn zy beiden
Hemelfchblaauw. De Bek en Keel zyn zwart.
De Heer B iusson heeft deezen, dien hy aanmerkt
in Jamaika, Guajana en Brafil, te hüis-
yeften, de blaauw en geele Ara van Brafil geheten
: de andere is , door hem, de Ara van
Jamaika genoemd. Hy heeft nog een blaauw
en geelen van Jamaika, die by fommigen het
Wyfje geagt wordt van den laatftgemelden,
welken de Engelfehen gemeenlyk Maccao of Mac-
caw noemen, of Regenboog- Pappegaay. Hy heeft
ook een Ara van Brafil; die in kleur zelfs weinig
met den Jamaikafchen verfchilt: als ook
een gemengelden van de Molukfe Eilanden. Deeze
laatfte is door S eba taamelyk wel afgebeeld,
onder den tytel van Ooflerfcbe Pappegaay, by
uitjlek Jierlyk, Loeri genaamd; doch de Figuur
heeft drie Voor-vingeren. Ik zal nog iets van
deezen te berde brengen.
De
Pfittacus maximus cyano croceus. A l d r . Ornitb. L. i t .
c. 2 . W i l l . Ornitb. 110. T. i y . R a j . *A y . 28. 181.
iS lo a n . jJam. 2. p. 296. E dw. ^A y . 159. T. 149. Ara-
rauna. Marcgr. Bras. 206. W ilt . Ornitb.UI. Al b ^Ay.
3. p. 10. T. 10. fcem. & 2. p. iö* t» *7* °>as.