II. pere K a a uw , by Klein de Purpere Krcuiy en by
A fdeel. Browne de zwarte Byen-eeter, groen Z ilv e r ig ;
anderen noemen hemd e roode Aakller; deMe-
Hoofd- .
si uk. xikaanen Izanatl, en de Engclfchen, op Jamaik
a , Barbarifche Zwar t- Vogel. Zo ziet men rood,
zwart en purper, aangemerkt als de kleur van
een Vogel, die cigentlyk paarfchagtig zwart is
uit den blaauwen. W y noemen hem het Purper-
Kaauwtje,
D eeze Vogelen vliegen troepswyze en maaien
hunne Nellen op de takken van Boomen,
in eenzaame plaatfen Baande. Hunne grootte is
pen derde minder dan die van onze Europifche
Kaauw; de kleur van ’t Mannetje als gezegd
js , met de groote llagpennen inwaards en van
pnderen zwart: die van ’t W y fjep ve r ’tgehee-
Je L y f bruin, van boven dpnker en van onderen
bleeker. De Oogen zyn in beiden g ry s ; dc
Bek en Klaauwen zwart.
VII. (7 ) Kaauwtje, dat uit den groenen blaauw is,
Eg^tifch' met^e n -^-oefiagtig» ^ PöotenBloedkleur,
Kaauwtje. Qeen andere befchryving van dit Kaauwtje
heeft men, dan van den Heer Hasselquist,
die hetzelve op zyne Reize in de Oolterfche
Landen waargenomen en genoemd heeft Egyp-
tijcbe Raave, uit den groenen gevlakt, op ’t midden
(7) Gracula VIridi ccerulea, Abdomine Ferrugineo.pe.
dibusSanguineis, Syfl. Nat X. Corvus (JEgyptius) vi'ri-
di maculatus, Dorfe medio coeruleo, Hassilq^ Iter 140,
20.
V A N DE K a a ü w t j e s . 345
den van de Rug blaauw. Het onthoudt zig in
Egypte.
X IV . H O O F D S T U K .
Befcbryving van 't Gellagt der Paradys-Voce-
l en , bevattende den gewoonen grooten en den
kleinen, die de Koning geheten wordt.
IK heb reeds gezegd, dat de Heer Brisson in
de tweede Afdeeling van zynen Vierden
Rang, waar van de eerlle de Raaven, Kraai-
jen, Kaauw en , Aaklters , Gaai jen en dergely-
ke Vogelen bevat, benevens de DuitfchePappe-
gaaijen en Scharlaaren ook de Paradys- Vogelen
plaatft; om dat de Vedertjes , aan t Grond-
fluk van derzelver B e k , agterwaards gekeerd
zyn, laatende de Neusgaten bloot. Hy voegt
?er b y , dat deeze Vogelen boven op de Staart
twee Pennen hebben, langer dan de geheele
Vogel, die niet, dan aan’t begin e n ’tend, gebaard
zyn. Het Kenmerk derzelven, volgens
LiNNiEOs, is , dat het grondftuk van den Bek
met Fluweelagtige Pluimpjes gedekt z y , en dat
de Vederen, die uit de Zyden fchieten, langer
zyn dan gewoonlyk. Hier moet men by-
doen de aigemeene Kenmerken van zynen tweeden
Rang: dat de Beknaamelyk, even als die
der Aaklteren, Meswyze is, met eene ronde Rug.
Bei-
Y 5
XIV.
Hoofdstuk.
Kentnerken
I. D £ e l. IV. Stuk,