XI.
Hoofdstuk.
Kraay.
De Kraaijen komen in veele Eigenfcbappëh
met de Raaven overeen. Men vindtze in dé
Boflchen van Europa, alwaar zy hunNeftmaa-
ken in de toppen der hooge Boomen, leggende
vier of v y f Eijeren, en de Jongen zyn goed
om te eeten. Zy vliegen met hun vyf o f zes.
fen tè gelyk, en op ’t minft met hun tweeën.
Ook eeten z y , gelyk de Raaven, Vrugten*
Eoorn, Wormen, Infekten en Krengen; ja alles
byna, wat hun voorkomt ; en deswegens
plaatfte Aristoteles hun onder de Vogelen,
welken hy pampbaga , dat is, in ’tL a tyn , om•
nivorce noemt. Men wil, dat zy de Eijeren
van den Kab-Uil over dag op-eeten, wanneer zy
die vinden, gelyk hy de hunnen by nagt.
Ten opzigt van de Lighaamsgertalte verfchilt
de Kraay meert van den Raaf in grootte, zyü-
de omtrent de helft kleinder. Men vindt vee-
jen in Engeland, van de fegte zwarte Kraaijen;
doch wéinig in Pruiflen, zo Kleïn getuigt, en
onder de Vogelen van Sweeden zyn z y , door
L innjEüs, niet opgetekend. B risson geeft ee.
ne Verfeheidenheid op van bonte Kraaijen, dat
is die zwart en witte Vederen hebben, doch anders
niet verfchillén van de zwarte Kraaijen;
Deeze worden op de Faro-Eilanden gevonden,'
en het zyn onze zogenaamde Bonte-Kraaijen
niet, gelyk wy ftraks zien zullen. Ook heeft
h y , uit Schwenckfeld , een geheel witten Kraay,
die in Silezie zoude zyn , hebbende zelfs deti
Bek en Klaauwen wit.
Plii
® f4
' pr.iNius ze g t, dat de Herfenen van een Kraay, Ilv
gekookt en gegeten, goed zyn tegen de Hoofd- F“ ED’
pyn. Volgens ’t verhaal van Aluin zou de HooF]>
kragt van de Léver en ’t Hart deezer Vogelen, stuk.
tegen de Vallende Ziekte, door een Dame, Kraay.
uit het Gevolg van Mylady T revor, met een
goeden uitflag onderzogt zyn.
(n) Raaf, die zwart is, aan ’t Voorhoofd ni.
'Oy J • 'prugileguSi
Jfchgraauw-agtig. Roek.
Deeze Vogel voert, by de Autheurën, den
naam van Graan- of Vrugten-vreetende Kraay ,
('Cornix fpermologus, frugivprus) ; weshalve er
Brisson ook den naam aan gééft van Corneil-
Ie moiffonneufe: doch hy wordt, in t Franfch,
gemeenlyk, Graije , Grolle of Freux, geheten*
De Duiifchers noemen hem Roech of Rouch,
waar van het Sweedfch Roka, het Engelfch Rook
en ’t Hollandich Roek, afkomftig is.
De Roeken zyn grootcr dan de Kraaijen, doch
kleiner dan de Raaven. Zy verfchillen van beiden
wéinig in kleur of gertalte. Met het eeten
van Koorn en van Boomvrugten houden zy
zig meer op, dan de Kraaijen, en zyn zo zeer
niet op Krengen verflingerd, doch Aardwormen,
en Infekten zyn hunne lekkerny. Wegens de
fterke wryvingen, welken hun het wroeten in
.den
(3) Corvus at er, fronte cinerafcente. F a u n . Suec. 70.
Cornix frugilega Atdrov. O rn ith . Libr. 12. Cap. 3.
Wilu O m . 84. T. 18. Raj. 39. Alb. ^ L y . «•
p. 21. T. 22. Frisch, yA .y . Tab. 64.
I , D e e i , XV STUK, V