II.
Afdeel.
I. Hoofd
stuk»
gedierte na te doen; doch, tot een byzonder
geluk voor de Menichelyke maatfchappy, met
een vrugteloozen uitflag. Aan den cenen kant is
het Lighaam van een Menfch te zwaar; aan
den anderen kant ontbreeken hem genoegzaam
fterke Spieren, om de Vleugels, al worden die
nog zo groot aan zyne Armen gevoegd of op
zyne Schouders gelegd, te doen fpeelen. Zie
hier hoe naauwkeurig de fchrandere B ore ll i
het Geitel, ’t welk die byzondere bekwaamheid
aan de Vogelen geeft, befchryye (*).
Alle tweevoetige en viervoetige Dieren hebben
, behalve de Agterpooten, twee Armen aan
hunne Schouderbladen gehegt, die in de Beesten
dienen, om op te loopen , in de Menfchen
om te omhelzen of aan te vatten, in de Vogels
om te vliegen. Het fameDftel der Beenderen,
die de Vlerken in deeze laatlten uitmaaken, is
met dat der Armbeenderen en dat der Voorpoo.
ten byna overeenkomltig: men vindt ’er ook
een Opper-Armsbeen, aan ’t welke de Beenderen
des Onder-Arms met een Elleboog gehegt
z y n , die aan ’t end Gewrichtbeendertjes hebben
: maar het maakzel van ’t Schouderblad is
zeer verfchillende. Ook hebben de Vleugels
geen langte, die evenredig is met het Lighaam
in byzondere Vogelen : in de StruifTen, die zo
byna enkel maar om te klapwieken gebruiken,
zyn zy bylter klein; in de Hoenderen en der-
. ge-
(*) De mot» ^Animctlium. Cap. XXII.
gelyken , die niet hoog boven 't Aardryk vliegen,
wat grooter; gelyk ook nog langer inde
Duiven; maar zeer uitgellrekt in de Aiendea,
Zwaanen, Ganzen, Zwaluwen, en de overigen,
die zeer hoog, of onophoudelyk byna,
in de Lugt zweeven. In deeze evenaaren, of
overtreffen z e lfs , de Beenderen van ieder W iek
de langte des Lighaams van den Vogel, gemeten
van ’t end van den Hals tot aan de Stuit,
en zyn , met de Vederen, byna driemaal zo
lang als de geheele Vogel.
Behalve de hardheid en ligtheid deezer Beenderen
. is het de zelfftandigheid en plaatzing der
Slagpennen, die, hoe fyn en dun ook, aan de W iek
een genoegzaame vaftheid geeven , om met zyne
vlakte, als hy uitgefpreid is , de Lügt zodanig
te flaan, dat de Vogel, onder ’tvliegen,
’er door opgeheven wordt, of op de Wieken
zweeft, maakende in de Lugt geduurig derge-
lyke fprongen, als wanneer hy zig eerft opbeurt
om te vliegen. Niet minder verwonder-
lyk is de zorgvuldigheid der Natuur in het te
rug haaien van deeze Vlerken, zodanig dat zy
de Lugt in dat geval niet met hunne vlakte
treffen, maar met het Beenig gedeelte, daalde
wortels der Pennen zyn ingeplant; ’t welk
minder tegenftand veroorzaakt, en den Schok
voorkomt, die anders hunne vlugt vertraagen
zoude.
Dit alles, egter, is het voornaamfle in dee-
zcn niet. Men zoüde , door Menichelyke konfl,
ï. desi. iv. stw». D 4 aan
1. Hoofdstuk.
De grootte
derBorit-
fpierea. •