XVII.
Hoofdstuk.
Naam.
Kenmer.
ken.
XVII. H O O F D S T U K .
Befcbryving van 't Geflagt der Spechten , zo
de zwarte als de groene en bonte Europifche,
benevens verfcheide Uitheemfche: waar in
bet zeer aardige Gejlel, en de konfiige Werking
van derzelver Tong , in bet vangen der
Infekten, opgebelderd wordt.
T T \E Griekfche Naam, die aan deeze Vogelen
in ’t algemeen wordt gegeven, te wee-
ten Dendrokolaptes enDruskopos of Xulokopos,drukt
hunne byzondere Eigenfchap u it, van op de Boo,-
men te klappen , om daar in te booren of gaten
te maaken met hunnen Bek. Hier om noemen
ook de Duitfchers hun Baumhecker en de Engel-
fchen Wbodpecker; hoewel de algemeene Naam.,
in Duitlchland, gelyk by ons, is Specht. De
Franfchen volgen met hun Pic, de Italiaanen
met hun Pico, den Latynfchen naam Ficus naa.
De Sweeden noemenze Spillkraka o f Tillkraka.
De Kenmerken, volgens L innalüs , zyn : dat
de Bek veelkantig is , regt, aai?de tip Wigs-
wyze,- de Neusgaten bedekt met Borftclhair-
tjes; de Tong rond, by uitftek lang , Worms-
w y ze , fcherp aan de Punt, die met Doornige
Hekels, welke agterwaards gekeerd Haan, is
gewapend. De punt van de Tong is Beenig
hard en fcherp, zegt B risson, die ’er byvoegt,
dat de Staartpennen ftyf zyn en Wigswyze,
doch.
doch de zes of agt middelden drèkken zig niet IJ.
tot aan ’t end uit; weshalve de Staart zigeem-
germaate gevorkt vertoont. Hoofd-
Het getal der Soorten van Spechten isby L in- stuk.
n^ üs dertien, diealtemaal, op één naa, onder
de twee-en-dertig Soorten van Brisson begree-
pen zyn , gelyk wy zien zullen.
(x) Specht, die zwart i s , met den Kop hoogrood
van boven. Kraay-
. Specht.
By de Ouden heet deeze de zwarte en ook
wel de allergrootse Specht; de Duitfchers noemen
hem Holtz-Kraka en KrahrSpecbt, dat is,
Hout-Kraay en Kraay-Specht; de Engelfchen
great black Woodpecker, dat is groote zwarte
Specht. Hy mag inderdaad dien naam wel voeren,
dewyl hy grooter is dan een Kaauw, gelyk
Brisson aanmerkt, die hem de zwarte
Specht, Pic noir, noemt. De kleur is in ’t Mannetje
zwart, doch in ’ t Wyfje zwartagtig: beiden
hebben zy een langwerpige hoog-roode of
purpere V la k , die van ’t grondltuk des Beks
tot aan ’t Agterhoofd loopt: de Bek en Poo-
ten zyn blaauwagtig Afchgraauw.
Deeze groote Soort van Spechten onthoudt
zig in ’t Gebergte zegt Brisson , hebbende er
een
(1) Picus niger, Pileo coccineo. F a u n . Suec. 79. S j f t .
W a t. X. Gen. 54. Picus ni|er maximus. G esn. ^-*>.705.
A ldr. O rn . 1. n . U v . 1. p. 26. T. 27. Fiusch, ^
T. 34- f
X, Dekj.. IV. Stuk, Aa 4