II,
A fdeel.
VII.
Hoofdstok.
Woonplaats.
igtg
De Nederduitfche Naam is buiten twyffel af-
komftig van ’c Griekfche woord Papagas, en
’t Latynfche PJittacus van PJittakos, dat van een
vermaarde Stad aan de Tigris zou af te leiden
zyn. De Engellche en Franfche Naamen,
Parrot en Perroquet, hebben zy van hun praa-
ten of klappen. Voorts is de Naam van Pap-
pegaay , met eenige verandering, ook in alle
Europeaanfche Taaien byna in gebruik.
Deeze Vogelen vindt men, van allerley Soort,
byna in alle de Wereldsdeelen , buiten Europa,
gelyk uit den voorgeplaatften Lyft blyk-
baar is. In eenigen, egter, zyn zy meer dan in
anderen, en fömmigen onthouden zig menigvuldig
op de Specery-Eilanden van Ooflindië,
alwaar men die hoog en fierlyk gekleurde Lo-
rys in menigte ontmoet. De gewoone: Pappe-
gaaijen , egter, zyn oyervloedigft in Zuid-Ameri-
ka,en op de Weftindifche Eilanden. Zeker Ge-
we ft,op ’t Zuid-end van Afrika, plagt deswegens
genoemd te worden het Land der Pappe-
gaaijen. In Ethiopië , en in ’t Land der Negeren
aan de Kuft van Guinée, wordeD zy dik-
wils als een Plaag aangemerkt, doordien zy zo
veel fchade doen aan het Koorn , inzonderheid
aan die Soort, welke Turkfche Tafwe genoemd
wordt. Hierom worden zy dikwils,
zo aldaar als in Amerika, gefehooten, en de
Inlanders eeten hun Vleefch, dat egter dikwils
niet al te lekker is; dewyl het den fmaak aanneemt
van de Vrugten , die zy eeten.. Wanneer zy
g *
geaafl hebben op Acajou.Nooten, zo is het- II.
zelve taamelyk aangenaam ; als de Beffen van Afdeec'*
JCampêche-hout hunne Spyze zyn geweeft, dan Hoop^
ruikt hun Vleefch zeer lieflyk. Van fommige stuk.
Graanen o f Zaaden worden zy by uitftek v e t,
en de Speceryën zetten hun Vleefch een by-
zondere geur by; doch, alszy bittere Zaaden
gegeten hebben, is het door bitterheid byna
oneetbaar. Het Zaad van den Katoenboom maakt
hun dronken, zo dat zy zig gemakkelyk met
de Handen grypen laaten. OndertufTchen wordt
het Zaad van Bafterd-Saffraan , dat een vry
fterk Purgeermiddel voor den Menfch is , van
hun zonder eenig hinder genuttigd. Zeer gaarn
onthouden zy zig op den Boom , die de Mus-
kaatnooten draagt: ’t zy dat de reuk of fmaak
der Vrugten, o f de aangenaame lommer in dat
heete Geweft, daar dezelve groeit, hun aan-
lokke.
Men wil, dat de Pappegaayen twee Eijeren fch^^"n*.
leggen, die beurclings van het Mannetje en
Wy fje gebroed worden. By fömmigen hebben
zy omtrent de grootte van Duiven-Eijeren , en
zyn , even als die der Patryzen , met verfehei-
de Stippen getekend en gevlakt. Zy maaken
hunne Nefteh in gaten, die zy in de Boomen •
vinden o f daar in uithollen met hunne'Bekken,
en leggen daar de Eijeren op eenige Pluimen
neer, zo L abat verhaalt. Andere Schryvers
pielden , dat de Pappegaaijen hunne Nellen
maaken in zulke Gaten, daar een andere Vogel
?. Dekl. IV. Stuk.» P 5 te
M m
.'• 'I
H
M l