gS8 B ï s c H É ü v l s i s
II. en Mokken van het Aas in deeze Vogelei!
Afdeel, vereifcht.
XVII. Dic konftige Geftel van de Tong der Specl>
ten, is door meer Natuurkundigen met veel
verwondering befchouwd. Doktor DerhaM
merkt aan , dat dezelve zeer bektvaam is , om
het Ongedierte te prikken, dooden en uit de
reeten van het Hout of Steenen te haaien. Als
de Specht, zegt een ander Schryver, door zyn »
natuurlyke fchranderheid komt te ontdekken,
dat ’er Gewormte in eenige oude Boom z y ,
loopt hy langs o f röndofn den Stam heen,en,
ruftende op zyne Klaauwen niet alleen, maar
ook op de Pennen van zyn Staart, boort h y ,
met zynen fcherpen en fterken Bek, een Gat
in den Boom, waar in hy vervolgens een fterk
Geluid maakt, om de Infekten in beweeging te
helpen, in welker Lighaam hy de haakjes en
puntjes van zyne Tong hegt , om dezelven
naar zig te haaien en verder in te Hokken.
Vin. C§) Specht die groen is , met het Agterhoofd
Benghalen- roo^ ? de Nek zwart; van onderen en van
"Bengaal- vooren w it, met zwarte Vlakken.
fche.
Deeze wordt van ALbin de Bengaalfche, van
Edwards de gevlakte Indiaanfche , en van
Klein de Bengaalfche honte Specht genoemd.
Bris-
(8) Picus viridis , Occipite rubro, Nuchä nigra , fubtu*
anticequealbusnigro maculatus- S y lt . N a t . X. Picus Beng-
halenfis. Alb, ^/Ly. 3. p. 21. T. 22. Edw. M v. 1&2. T«
182.
Brisson befchryft hem onder den naam van II.
groene Specht van Bengale. Hy is , zegt h y , Afdeel,
een weinig kleiner dan de Europifche, doch, vol- jq00Fp_
gens de opgegevene maat, moet het byna een s t u k ,
derde verfchillen. De kleur is als boven gemeld;
de Woonplaats in Bengale.
('9') Specht' met de Bovenkaak korter dan de On- ïx.
v f. ' Semirojtns.
derkaak. Halfgebek-
Dit is de eenigfte der Soorten van L inn^eüs,
welke B risson niet heeft. Men vindt dezelve
in ’t Kabinet van den Koning van Sweeden. De
Woonplaats ig in de Indiën.
(10) Specht, die wit en zwart bont i s , met
den Aars en ’t Agterhoofd rood. major.
Groote
In Europa vindt men Spechten , die wegens bonte,
hpnne kleur bonte Spechten genoemd worden.
Zy verfchillen byna alleen in grootte, en leeven
altemaal van Infekten, die zy op de voorgemelde
manier uit het Hout haaien, neftelende
ook in holle Boomen. De eze, die gemeenlyk
de groote bonte Specht geheten wordt, is de
allergrootfte, wordende van de Italiaanen Cul
roJTo
(9I Picus Maxilla fuperiore breviore Mus. M d . Fr.
I. p. 16.
(10) Picus albo nigroque varius, Ano Occipiteque ru.
bro. Sjitt. Nat. X. Picus albo nigroque varius, Re£trici-
bus tribus lareralibus utriinque albefcentibus Faun. Snee.
81. Picus varius major Gesn. -ay. 7° 8 ' Aldr. Ornith.
12. e. 32. Will Ornith. 94. T. 21. Raj. M y . 43-
Alb- M v. I. p. 19, T. 19. F risch. M v. T. 36, f. i ,
J. P eel. XY. Sivk, B b 3