XVII.
Hoofdstuk.
382 B e s fc r y v 't n g
hier aan en meenen, dat hy veeleer zulks doe
tot zyn Onderhoud; te meer, dewyl men dik-
wiis j in zódanige Gaten, in plaats van Spechten
Gefiel van
ié Tong.
jonge Spreeuwen, of zelfs Vledermuizen , ge»
vonden heeft. \ I s zeker, dat de Spechten
het kruipen langs en rondom de Boomen eigen
is; waar toe z y , van de Natuur, met fcherpe
kromme Nagelen voorzien zyn, ruftende bovendien
op de tippen van hunne Staartpennen, die
deswegens altoos zyn afgefleeten. Onder dit
kruipen, om de Boomftammen en Takken, kloppen
zy geduurig met den Bek daar op ; ’twelk
fchynt te dienen om de Infekten, die onder de
Baft Verholen zitten, in beweéging te helpen,
ën ze dan vervolgens, ’t zy uit fcheuren o f gemaakte
öpeningen , met hunne aan ’t end fcherpe
en haakige T ong, ’er uit te haaien. Veel-
erley Infekten, immers, doch inzonderheid Rup-
fen of Houtwormen,zyn in ’t algemeen hün Voed-
zel. De groene Specht komt meer dan de anderen
op den Grond, om te aazen op Mieren.
De zonderlinge gedaante ert werkzaamheid
van de T on g , die haare aanhegting in ’t Voorhoofd
heeft, gelyk Linn/eus aanmerkt ,* gaf
verfcheide Natuurkundigen aanleiding, om op
derzelver Werktuiglyk geftel nader ftil te ftaan.
Aldrovandus heeft de Ontleeding daar van
in Plaat gegeven (*). Borelli verklaart de
Vverking der vier Spieren, die in den Kraakbeeni
(*) *Ay. Tab. *3.
nigen wortel van de Tong zyn ingeplant, zeer n.
omftandig. Hy merkt aan, dat twee van dee- Afdeel.
ze Spieren over den Kop zyn omgeflagen, en j^oofd-
by het grondftuk van de Bovenkaak aangehegt; stejiq
de twee anderen Slangswyze om een Kraakbee-
nige Katrol gewonden; ten einde haarè kragt
Van uitrekking en intrekking te vergrooten (
Ook heeft de Heer Perrault breedvoerig daat
van gefproken: doch de Heer Mery gaf, na.
derhand, een naauwkeuriger Ontleedkunde van
dat Geftel aan ft licht Cf) * waar van ik hier
verftag zal doen.
Van welk een uicgeftrektheid, zegt h y , de k° nj|e^
Tong van den Specht ook fchyne, ft is zeker fchryv^ng
dat die, op zig zelf genomen, niet meer lang- daar van.
te heeft dan ongevaar een vierde Duims; want
de langte van het lighaam en de takken van
het Tongebeen, welke ’er deeze Autheuren aan
hebben toegefchreeven, behoort eigentlyk niet
tot de Tong. Dezelve is gemaakt van een klein
zeer kort Beentje, bekleed mee een Peperhuis
van Hoornagtige zelfftandigheid; de figuur is
pieramidaal: zy is aan den wortel gewricht met
het voorfte end van het Tongebeen, dat de gedaante
heeft van een S tylet, zynde omtrent twee
Duimen lang en een halve Linie dik. Dit Tongebeen
is , met zyn agterfte end, gewricht aan
twee Beenige takken, die nog dunner dan het
Lig*
(#) mot» Mnimalium- Pars. II. Prop. 13.
(f) M em . de l\Ac*d. Royale des Sciences , de 1’Aa
Ï7<>9> P- 8f*
1. Deu. IV. SitfK, J