II.
Afdeel.
IX.
Hoofd»
stuk.
Afrikaan'
fche.
de hoeken voorwaards als Hoornen uitfteeken.
Het agterfte is in tegendeel rond , en (trekt
op ’t bovenfte van den Kop tot aan het Agter-
hoofd. Dit Hoornig Uitwas heeft zes Duimen
langte op de drie Duimen breedte. De Neusgaten
zyn , aan ’t grondftuk van den B ek , on.
der ’t Hoornagtig Uitftek geplaatft. De kleur
van den geheelen Vogel is boven zwart, onder
wit; doch de Beenen zyn groenagtig.
. De Afrikaanfche Calao, die de tweede Ver-
fcheidenheid van den Rhinoceros*Vogel is by
W illoughby, maakt de derde Soort uit van
Brisson. In de Befchryving der Weftelyke dee-
len van Afrika door L abat, wordt ’er een Afbeelding
van gegeven. Die Pater merkt aan,
dat men dezelven, omftreeks Kaap Verde, noemt
Trompet-Vogels o f Trompetten van den Brak, om
dat zy een Geluid maaken, ’t welk eenigermaa-
te zweemt naar dat van een Trompet, en om
dat ’er veel van dceze Vogelen in de Landen
van dien Vorft, aan de Rivier van Senegal, zyn.
Hunne kleur, zegt hy, is geheel zwart, de
grootte ongevaar als een Kalkoen en de gedaante
verfchilt ’er niet veel van (*). De Bek is
ten deele rood, ten deele geel, met zwarte
randen aan de beide Kaaken; zynde de Bek en
Kop, te famen, agttien Duimen lang. Op de
Kop (laat een zeer dik Uitftek, van de zelfde
kleur als de Bek, en even als een Hoorn vooruit
(*J Ntnv. gelat ion d’^fri^.Occident. Tom. IV. p . i f o
uit fteekende; ’t welk fommigen heeft doen den- |f.
ken, dat dit het Werktuig van dat zeldzaame Afd| el.
gebrom dier Vogelen ware; te meer, alzo het- Hoofd -
zelve van zelfftandigheid is als Hoorn. STXJK-
( 2 ) Rhinoceros-Vogel met een opwaardsgekrom- _ II.
den Hoorn op de Bovenkaak. Eenhoorn?-,
Men zoude haaft denken, of de gemelde Afri-fceh{°ftlBdi‘
kaanfche ook de Rhinoceros-Vogel van Bontius
ware, indien niet van deezen gemeld werde,
dat zyn Hoorn opwaards is omgekromd. De
Bekken, op zulk een wyze gehoornd, die men
hedendaags vindt in de Kabinetten, (lellenbuiten
twyfel, dat ’er zulke Vogelen weezentlyk
in Ooftindie gevonden worden , gelyk Bontius
fchryft; hoewel Plinius dit als zeer belachlyk
en ongelooflyk aanmerkt, wanneer hy van den
Tragopanas gewaagt (*). In ’t Kabinet van
W ormius wordt hy Topau, een Indiaanfche Vog
e l, getyteld. Niedwhof geeft ’er, in zyne
Zee- en Land reizen,den naam van Jaager-Vo-
gel a a n om dat hy de Jaagers vergezelt, leeven
(2) Buceros Cormi maxillariFrontisrecurvato.f. Rhino-
ceros. Bont. 1}a*. 65. T. ó^ .O lear. Af»/. T. 15. f. 4.
Will. Otnitb. T, 17. f. 3. W o r m . MnJ. 293. Aldr.
OfH. \j> 12. C. 20.
<*) Door M oehring wordt aangemerkt, dat C harle-
to n hem, in zyn Onomaft. Zoicon, verkeerdelyk Trago-
panda noemt, daar het moed zyn Tragopan; doch t is
my duider, hoe Tragopanadem, gelyk by Plinius gelezen
wordt, van Tragopan kan afgeleid worden. De Schol, noemt
hem, in Nominativo, Tragopana; zeggend e dat PoMP>
JMela deeze Vogelen Tragoptrntna heet.
I .D kel, 1Y<$tvb,