III.
Hoofdstuk.
noemt hem een Buizen van gedaante als een Kalkoen,
en de Heer Linnaeüs, ze lf, hadthemte
vooren onder de Kalkoenen geplaatfl ( f ) . Anderen
hadden hem een Rave geheten, doch de
meeflen noemen hem een Gier. Uniba is zyn
Naam by de Brafiliaanen, Suyuntu by de Peru-
viaanen en Tzopilotle by de Ingezetenen van
Mexico, by die van Guajana Kiankia, Ouroua,
waar van mifïchien Aura afkomflig is. Voorts
heeft hy , van de Europeaanen eenige Naamen
gekreegen , uit hoofde van zyne eigenfchap-
pen: de Engelfchen, op Jamaika, noemen hem
de Kreng-Rave, de Franfchen van Guajana den
Scbreiivoleelyk; de Nederlanders, aan de Kaap,
den Stmit-vogel o f Strontjaager; doch gemeen-
lyk heet hy, by de onzen, de Menfcben-eetei\
Hy heeft, volgens fommigen, de grootte van
een Rave, volgens anderen die vaneen Arend. De
Heer Brisson zegt, dat hy in grootte en dikte
nagenoeg den Kuikendief, die hier in Fig;
1. op Plaat XX XI. afgebeeld is , evenaart.-
De B ek , zegt h y , heeft, van de kromte tot
aan den wortel, de langte van twee en een
half Duim. De Wieken, toegeflagen zynde ,
Itrekken zich een weinig over ’t end van de
Staart heen. De Huid, die den Kop en Hals
bedekt, is een weinig gerimpeld, uit den gee-
len, blaauwen, witagtigen en bruinrotten gemengeld,
bezet met eenige zwarte Hairen, dun
ge-
(f) Meleagris doplici inglavic. Barry6,Syg> Natfllp. i/*
gezaaid. Al het overige van ’t L y f is bedekt met II.
zwarte Vederen, die een weerfchyn hebben van ^FDEEI*
paarich en groen, zo wel als die der Wieken en j jOD'
Staart. De Oogappel is rond en zwart; de Kring stuk.
roodagtig en de Oogleden Saffraangeel. De kaale
Huid, o f ’t Vlies, dat het grondftuk van den Bek
bedekt, is uit dengeelen blaauwagtig. In die Huid
vindt men, omtrent het midden der langte van
den Bek, één Neusgat, dat wyd is, en overdwars
geplaatfl. De Bek is wit; de Pootenzyn
Vleefchkleurig, de Nagelen zwart.
Van deezen Vo gel, die in veele deelen van
Zuid-Amerika en op de Wefl-Indifche Eilanden
huisvefl, wordt verhaald, dat hy meefl van
Krengen o f Lyken van Menfchen leeft, doch
ook van Slangen en ander Ongedierte. Hy
overnagt op Boomen en Rotfen, komende ’s
morgens naar de Steden vliegen, om daar zyn
Aas te zoeken in alle Vuiligheid; weshalve hy
ook zeer flinkt. Vervolgd wordende braakt
hy het ingeflokte weder uit. Acosta verhaalt,
dat de jongen wit zyn , en niet dan door den
groey hunne zwartheid krygen. Men zegt, dat
het Vleefch van deze Gieren, gegeten zynde,
goed voor de Kinderpokjes,en het Hart,in de Zon
gedroogd , zeer aangenaam zy van Reuk.
(5) Gier, die witagtig is met een bruine Rug, de
Strot Baardgier.
(j) Vultur albidus, Dorfo fusco, Jugulo barbato , Rostro PI. XXIX»
Incarnaro.Capirelinea nigracinöo.Syjf. N a t.X. VulturAu- Fig. 2,
reu». G esn. Ia .>. 78}, Tab. 781. Vultur barbatus, Edw,
106. Tab. 106,
l . D k s l, IY.Sivk,